Uitspraak
eerstemiddel:
tweedemiddel:
derdemiddel:
Hoge Raad
Op 5 januari 1933 vond een openbare terechtzitting plaats in de zaak tussen De Naamlooze Vennootschap Juweelen-, Goud- en Zilverhandel "Het Huis van St. Eloy" en een verweerder, die schadevergoeding eiste wegens wanprestatie. De vennootschap was ontbonden, maar de liquidatie was nog niet voltooid. De zaak draaide om de vraag of de betekening van het exploot aan de vennootschap, die op dat moment nog een kantoor had, rechtsgeldig was. De rechtbank had eerder de vordering van de verweerder toegewezen, maar de vennootschap ging in hoger beroep. Het Hof verwierp het beroep op nietigheid van de dagvaarding, waarbij de vennootschap stelde dat de betekening niet correct was uitgevoerd. De Hoge Raad oordeelde dat de wet vereist dat betekening aan het kantoor van de vennootschap moet plaatsvinden, ook al was de vennootschap ontbonden. De Hoge Raad bevestigde dat de vennootschap, ondanks de ontbinding, nog steeds bestond voor de liquidatie en dat de betekening aan het kantoor geldig was. De Hoge Raad verwierp de middelen van cassatie van de vennootschap en veroordeelde haar in de kosten van het geding. De uitspraak benadrukt de noodzaak van correcte betekening in het geval van ontbonden vennootschappen die nog in liquidatie zijn.