Uitspraak
1.De beschikking van de rechter-commissaris
2.Het cassatieberoep
3.De overwegingen van de rechter-commissaris
4.Beoordeling van het cassatiemiddel
5.Beslissing
5 april 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 april 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure in het belang van de wet, ingesteld door de advocaat-generaal B.F. Keulen. De zaak betreft de niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie door de rechter-commissaris in de rechtbank Den Haag, die op 27 augustus 2021 een vordering tot het verlenen van een machtiging voor het vorderen van historische verkeersgegevens had afgewezen. De rechter-commissaris oordeelde dat het vorderen van deze gegevens slechts een geringe inbreuk op de privacy van de gebruiker opleverde, waardoor geen voorafgaande machtiging vereist was. De Hoge Raad heeft deze beslissing vernietigd, omdat de rechter-commissaris had moeten beslissen op de inhoud van de vordering en niet op de ontvankelijkheid. De Hoge Raad verwijst naar relevante rechtspraak van het Europees Hof van Justitie, die stelt dat voor het verkrijgen van verkeers- en locatiegegevens, die meer omvatten dan uitsluitend identificerende gegevens, een schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris vereist is. De Hoge Raad concludeert dat de beslissing van de rechter-commissaris getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en dat de vordering inhoudelijk had moeten worden beoordeeld. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de vereisten rondom de toegang tot verkeers- en locatiegegevens in het kader van strafrechtelijke onderzoeken.