ECLI:NL:RBMNE:2025:1777

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
24/5061
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om openbaarmaking op basis van de Wet open overheid met betrekking tot het Prokuratuur-arrest en arresten van de Hoge Raad

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de (gedeeltelijke) afwijzing van zijn verzoek om openbaarmaking op grond van de Wet open overheid (Woo). Eiser heeft de minister van Justitie & Veiligheid verzocht om documenten openbaar te maken die betrekking hebben op het Prokuratuur-arrest en de arresten van de Hoge Raad. De minister heeft op 23 januari 2024 een besluit genomen waarbij 17 documenten gedeeltelijk zijn openbaargemaakt, maar eiser is van mening dat er meer informatie openbaar had moeten worden gemaakt. Na een nieuw besluit op bezwaar op 7 maart 2025, waarbij 22 documenten zijn gevonden, heeft de minister het eerste besluit gedeeltelijk herroepen en meer informatie openbaar gemaakt. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2025 behandeld. Eiser en de minister waren niet zelf aanwezig, maar werden vertegenwoordigd door gemachtigden. De rechtbank oordeelt dat het eerste bestreden besluit gebrekkig is, omdat niet voldoende informatie over het Prokuratuur-arrest is openbaar gemaakt. Het beroep tegen het tweede bestreden besluit is ook gegrond, omdat de proceskostenvergoeding voor de bezwaarprocedure te laag is vastgesteld. De rechtbank vernietigt het besluit van de minister en bepaalt dat eiser recht heeft op een hogere proceskostenvergoeding van € 1.294,-. De rechtbank oordeelt verder dat de minister het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden en een proceskostenvergoeding van € 1.814,- voor de beroepsprocedure moet betalen. De rechtbank concludeert dat de minister niet meer informatie hoeft openbaar te maken dan al is gedaan, en dat het belang van de Staat om vertrouwelijk advies te kunnen inwinnen zwaarder weegt dan het belang van openbaarheid.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5061

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.R. de Vries),
en

de Minister van Justitie & Veiligheid, de minister

(gemachtigde: mr. M.R. Vennegoor).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de (gedeeltelijke) afwijzing van zijn verzoek voor openbaarmaking op grond van de Wet open overheid (Woo).
2. Eiser heeft de minister verzocht om de documenten openbaar te maken waarin wordt gesproken over:
3. Met het besluit van 23 januari 2024 heeft de minister het verzoek gedeeltelijk toegewezen en 17 documenten (gedeeltelijk) openbaargemaakt. [1] Eiser vindt dat de minister meer openbaar had moeten maken en heeft daarom bezwaar gemaakt. Met het besluit op bezwaar van 5 juni 2024 (het eerste bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser is daartegen in beroep gegaan. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
4. Tijdens de beroepsprocedure heeft de minister op 7 maart 2025 een nieuw besluit op bezwaar genomen (het tweede bestreden besluit) omdat er bij een nadere zoekslag nog 22 documenten waren gevonden. De minister heeft daarop het eerste bestreden besluit gedeeltelijk herroepen, het bezwaar alsnog gegrond verklaard en ook deze documenten (gedeeltelijk) openbaargemaakt. [2] Het beroep van eiser richt zich ook op het tweede bestreden besluit. [3]
5. De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2025 op zitting behandeld. Partijen zijn zelf niet op de zitting verschenen, maar werden vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt het eerste en het tweede bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
7. Met het tweede bestreden besluit is na een aanvullende zoekslag meer informatie openbaar gemaakt over het Prokuratuur-arrest. Daarmee is tegemoetgekomen aan het beroep en staat vast dat het eerste bestreden besluit gebrekkig is. Het beroep daartegen is dus gegrond.
8. Het tweede bestreden besluit komt niet volledig tegemoet aan het beroep. Eiser voert aan dat er ook informatie moet zijn over de arresten van de Hoge Raad en dat de minister niet had mogen weigeren om het advies van de landsadvocaat openbaar te maken. Ook vindt eiser dat de proceskostenvergoeding in bezwaar te laag is vastgesteld.
9. De rechtbank verklaart het beroep tegen het tweede bestreden besluit gegrond omdat de proceskostenvergoeding in bezwaar te laag is vastgesteld. De andere beroepsgronden slagen niet. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Het is niet ongeloofwaardig dat er geen informatie is over de arresten van de Hoge Raad
10. Eiser wijst erop dat er geen informatie openbaar is gemaakt over de arresten van de Hoge Raad omdat die informatie er volgens de minister niet is. Eiser vindt het ongeloofwaardig dat er binnen het ministerie niet over die arresten is gesproken en wijst erop dat dit belangrijke arresten zijn waarin prejudiciële vragen zijn gesteld aan het Hof van Justitie.
11. De rechtbank stelt voorop dat het vaste rechtspraak [4] is dat het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, dat document toch onder het bestuursorgaan berust. Bij de beoordeling of een stelling van een bestuursorgaan niet ongeloofwaardig voorkomt, wordt betrokken op welke wijze het onderzoek is verricht.
12. De rechtbank is gelet op de uitleg van de minister van oordeel dat er voldoende onderzoek is verricht en dat het niet ongeloofwaardig is dat er geen informatie is gevonden.
De minister heeft toegelicht dat er op de ECLI-nummers van de uitspraken van de Hoge Raad is gezocht in de mailboxen van de betrokken dossierhouders, in de netwerkschijven en in het documentmanagementsysteem. Dat leverde geen resultaten op. Dat deze zoekstrategie effectief is, blijkt eruit dat met dezelfde strategie wel veel documenten zijn gevonden over het Prokuratuur-arrest.
13. De rechtbank vindt verder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er toch documenten bij de minister berusten. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat deze arresten voor de minister zo belangrijk zijn dat daar direct vanuit beleidsmatig oogpunt over moet zijn gesproken. Daarmee is niet aannemelijk geworden dat de minister informatie heeft over de arresten van de Hoge Raad. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Het advies van de landsadvocaat hoeft niet openbaar te worden gemaakt
14. Verder is eiser het er niet mee eens dat de minister heeft geweigerd om het advies van de landsadvocaat over het Prokuratuur-arrest openbaar te maken. Eiser wijst erop dat sinds 1 juli 2021 een onderscheid wordt gemaakt tussen juridische beleidsadviezen en procesadviezen van de landsadvocaat, waarbij beleidsadviezen wel openbaar worden gemaakt. Hoewel het advies in de zaak dateert van 7 april 2021, kan het volgens eiser geen procesadvies zijn en is het dus een beleidsadvies. Eiser ziet niet in waarom een beleidsadvies van na 1 juli 2021 wel openbaar wordt gemaakt en een advies van daarvoor niet.
15. De rechtbank heeft kennisgenomen van het advies van de landsadvocaat dat de minister vertrouwelijk aan haar heeft verstrekt. [5] Uit het advies blijkt niet dat het een procesadvies is. Toch hoeft de minister het niet openbaar te maken, omdat de landsadvocaat voor 1 juli 2021 geen rekening hoefde te houden met de mogelijkheid dat zijn advies openbaar zou worden. Daardoor kan niet worden uitgesloten dat het advies wel raakt aan procesbelangen van de Staat. [6] Het advies kan dus niet (zomaar) gelijk worden gesteld aan een beleidsadvies van na 1 juli 2021. Het belang van de Staat om vertrouwelijk de landsadvocaat te kunnen consulteren weegt hier zwaarder dan het belang van openbaarheid. Daarom heeft de minister openbaarmaking op grond van artikel 5.1, tweede lid, sub i. van de Woo mogen weigeren.
16. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het advies persoonlijke beleidsopvattingen van de landsadvocaat bevat die zijn bedoeld voor intern beraad. [7] Ook op grond van artikel 5.2, eerste lid van de Woo heeft de minister openbaarmaking dus mogen weigeren. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
De proceskostenvergoeding voor de bezwaarprocedure is te laag
17. Tot slot voert eiser aan dat de minister de proceskostenvergoeding voor de bezwaarprocedure te laag heeft vastgesteld. De minister heeft de vergoeding berekend op basis van een gewicht van 0.5, waardoor een vergoeding is toegekend van € 647,- (op basis van twee punten). Volgens eiser verdient de zaak een gewicht van 1.0.
18. De beroepsgrond slaagt. Ondanks dat het beroepschrift kort was en de hoorzitting niet lang duurde, rechtvaardigt de inhoud van deze zaak naar het oordeel van de rechtbank niet dat daaraan een lager dan gemiddeld gewicht wordt toegekend. De minister had eiser voor de bezwaarprocedure dus een proceskostenvergoeding moeten toekennen op basis van een gewicht van 1.0. [8] Dat had geleid tot een vergoeding van € 1.294,-.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep tegen het eerste bestreden besluit is gegrond omdat met dat besluit onvoldoende informatie openbaar is gemaakt (over het Prokuratuur-arrest). De rechtbank vernietigt daarom dat besluit. Omdat het gebrek met het tweede bestreden besluit is hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen in stand. [9]
20. Het beroep dat zich (mede) richt tegen het tweede bestreden besluit is gegrond omdat de proceskostenvergoeding voor de bezwaarprocedure daarin te laag is vastgesteld. De rechtbank vernietigt daarom dat deel van het besluit, voorziet zelf in de zaak [10] en bepaalt dat eiser recht heeft op een vergoeding van in totaal € 1.294,- voor de kosten van de bezwaarprocedure. Als de minister al een vergoeding (van € 647,-) voor de bezwaarprocedure heeft betaald moet dat bedrag uiteraard in mindering worden gebracht op het nog te betalen bedrag.
21. Voor het overige slaagt het beroep niet. Dat betekent dat de minister niet meer informatie openbaar hoeft te maken dan hij al heeft gedaan.
22. Omdat het beroep gegrond is moet de minister het griffierecht aan eiser vergoeden en een proceskostenvergoeding voor de beroepsprocedure betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het eerste bestreden besluit gegrond;
- vernietigt dat besluit en bepaalt dat de rechtsgevolgen geheel in stand blijven;
- verklaart het beroep dat mede is gericht tegen het tweede bestreden besluit gegrond;
- vernietigt dat besluit voor zover het de proceskostenvergoeding in bezwaar betreft;
- bepaalt dat de minister in totaal € 1.294,- aan eiser moet vergoeden voor de kosten van de bezwaarprocedure en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van dit besluit;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan eiser voor de proceskosten in beroep.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.T. Könning, rechter, in aanwezigheid van J.M.J. Kooistra, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2025.
de griffier is verhinderd om deze uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voor zover de documenten niet al openbaar waren.
2.Voor zover de documenten niet al openbaar waren.
3.Met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
5.Met toepassing van artikel 8:29, zesde lid, van de Awb.
6.Zie ook de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 14 april 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:1386.
7.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1258.
8.Zie voor de wegingsfactoren de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht.
9.Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb.
10.Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb.