In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de (gedeeltelijke) afwijzing van zijn verzoek om openbaarmaking op grond van de Wet open overheid (Woo). Eiser heeft de minister van Justitie & Veiligheid verzocht om documenten openbaar te maken die betrekking hebben op het Prokuratuur-arrest en de arresten van de Hoge Raad. De minister heeft op 23 januari 2024 een besluit genomen waarbij 17 documenten gedeeltelijk zijn openbaargemaakt, maar eiser is van mening dat er meer informatie openbaar had moeten worden gemaakt. Na een nieuw besluit op bezwaar op 7 maart 2025, waarbij 22 documenten zijn gevonden, heeft de minister het eerste besluit gedeeltelijk herroepen en meer informatie openbaar gemaakt. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2025 behandeld. Eiser en de minister waren niet zelf aanwezig, maar werden vertegenwoordigd door gemachtigden. De rechtbank oordeelt dat het eerste bestreden besluit gebrekkig is, omdat niet voldoende informatie over het Prokuratuur-arrest is openbaar gemaakt. Het beroep tegen het tweede bestreden besluit is ook gegrond, omdat de proceskostenvergoeding voor de bezwaarprocedure te laag is vastgesteld. De rechtbank vernietigt het besluit van de minister en bepaalt dat eiser recht heeft op een hogere proceskostenvergoeding van € 1.294,-. De rechtbank oordeelt verder dat de minister het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden en een proceskostenvergoeding van € 1.814,- voor de beroepsprocedure moet betalen. De rechtbank concludeert dat de minister niet meer informatie hoeft openbaar te maken dan al is gedaan, en dat het belang van de Staat om vertrouwelijk advies te kunnen inwinnen zwaarder weegt dan het belang van openbaarheid.