ECLI:NL:HR:2022:344
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over prijsgeven van pensioenverplichting en na-indexatie in loonbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 maart 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de loonbelasting die was opgelegd over de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 maart 2012. De belanghebbende had in 2011 verzocht om de pensioenverplichting over te dragen aan een andere BV, waarbij de pensioenverplichtingen van de rechtsvoorganger, [B] Beheer B.V., werden overgedragen aan de nieuwe BV. De vraag die centraal stond in deze procedure was of de belanghebbende zijn aanspraak op na-indexatie van het pensioen had prijsgegeven bij deze overdracht.
De Hoge Raad oordeelde dat de aanspraak op na-indexatie van het pensioen, zoals vastgelegd in de pensioenbrief van 29 december 1989, een aanspraak is als bedoeld in artikel 11, lid 1, letter c, Wet LB. Het Hof had geoordeeld dat de aanspraak op na-indexatie was vervallen door de overdracht van de pensioenverplichting, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit oordeel niet zonder meer begrijpelijk was. De Hoge Raad concludeerde dat de enkele omstandigheid dat bij de overdracht geen rekening was gehouden met de na-indexatie niet betekent dat de belanghebbende zijn recht op na-indexatie had prijsgegeven. De uitspraak van het Hof werd vernietigd en de zaak werd verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.
De Hoge Raad heeft tevens bepaald dat de Staatssecretaris van Financiën de kosten van het geding in cassatie moet vergoeden aan de belanghebbende, evenals het griffierecht dat is betaald voor de behandeling van het beroep in cassatie. Dit arrest benadrukt het belang van duidelijke afspraken en voorwaarden bij de overdracht van pensioenverplichtingen en de gevolgen daarvan voor de aanspraken van de pensioengerechtigde.