ECLI:NL:HR:2022:1444

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
21/02227
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en aansprakelijkheid bij afdwingen van een 'freezing order' in kort geding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 oktober 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen OOO Promneftstroy en Financial Performance Holdings B.V., als rechtsopvolgster van Yukos International UK B.V. De zaak betreft een onrechtmatige daad en aansprakelijkheid in het kader van een 'freezing order' die in kort geding was opgelegd. Promneftstroy, gevestigd in Moskou, vorderde schadevergoeding van Yukos International, die beweerde schade te hebben geleden door beslissingen in kort geding die later zijn vernietigd. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak.

De rechtbank had Promneftstroy veroordeeld tot schadevergoeding aan Yukos International, en het hof had dit vonnis bekrachtigd. Yukos International stelde dat de onrechtmatigheid van het handelen van Promneftstroy voortvloeide uit de vernietiging van de eerdere beslissingen door de Hoge Raad. Promneftstroy betwistte deze onrechtmatigheid, maar het hof oordeelde dat zij onvoldoende had gemotiveerd dat zij rechthebbende was op de aandelen in Yukos Finance B.V.

De Hoge Raad vernietigde het arrest van het gerechtshof Amsterdam en verwees de zaak naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom het beroep op eigen schuld van Yukos International was verworpen. De Hoge Raad benadrukte dat de mogelijkheid van schadevergoeding kan worden beïnvloed door de omstandigheden van het geval, en dat het beroep op eigen schuld in een schadestaatprocedure opnieuw aan de orde kan komen. De kosten van het geding in cassatie werden toegewezen aan Yukos International.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer21/02227
Datum14 oktober 2022
ARREST
In de zaak van
OOO PROMNEFTSTROY,
gevestigd te Moskou, Russische Federatie,
EISERES tot cassatie,
hierna: Promneftstroy,
advocaat: R.S. Meijer,
tegen
FINANCIAL PERFORMANCE HOLDINGS B.V., als rechtsopvolgster van YUKOS INTERNATIONAL UK B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: Yukos International,
advocaten: J.W.M.K. Meijer en F.J.L. Kaptein.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de vonnissen in de zaak C/13/519899 / HA ZA 12-744 van de rechtbank Amsterdam van 28 november 2012 en 11 februari 2015;
de arresten in de zaak 200.169.898/01 van het gerechtshof Amsterdam van 1 augustus 2017 en 23 februari 2021.
Promneftstroy heeft tegen de arresten van het hof beroep in cassatie ingesteld.
Yukos International heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor Yukos International toegelicht door haar advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van Promneftstroy heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
Voor zover in cassatie van belang, gaat het in deze zaak om het volgende. [1] Yukos International vordert van Promneftstroy vergoeding van de schade die zij heeft geleden doordat Promneftstroy beslissingen in kort geding ten uitvoer heeft gelegd die later zijn vernietigd. In deze beslissingen is Yukos International veroordeeld om gelden op een bankrekening te storten en daarover niet verder te beschikken (hierna: de
freezing order). De
freezing orderhield verband met de stelling van Promneftstroy dat zij de aandelen had verworven in Yukos Finance B.V. Deze vennootschap hield tot april 2005 de aandelen in Yukos International. Volgens Yukos International heeft zij als gevolg van de
freezing orderschade geleden die bestaat uit het verschil tussen de rente op de genoemde bankrekening en het rendement dat zij elders had kunnen verkrijgen.
2.2
De rechtbank heeft Promneftstroy veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan Yukos International, op te maken bij staat. [2] Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Daaraan heeft het hof in zijn eindarrest [3] het volgende ten grondslag gelegd.
Yukos International heeft betoogd dat de onrechtmatigheid van het handelen van Promneftstroy volgt uit de uitspraak van de Hoge Raad [4] waarbij de beslissingen van de voorzieningenrechters zijn vernietigd en de
freezing orderis afgewezen. Dat betoog heeft het hof in zijn tussenarrest verworpen. In de stellingname van Yukos International ligt voldoende kenbaar als haar subsidiaire standpunt besloten dat de gestelde onrechtmatige daad van Promneftstroy volgt uit de onherroepelijk geworden eindbeslissing in de bodemzaak, inhoudende dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden, en als haar meer subsidiaire standpunt dat de gestelde onrechtmatige daad van Promneftstroy volgt uit het in deze zaak door de rechter te geven oordeel dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden. (rov. 3.4)
In de stellingen van Yukos International ligt voldoende kenbaar als haar stelling besloten dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden. Promneftstroy heeft dat onvoldoende gemotiveerd betwist. Zij heeft althans, nadat het arrest van de Hoge Raad [5] in de daarover gevoerde procedure in dit geding is overgelegd, haar betwisting onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd in het licht van de oordelen van het hof en de Hoge Raad in die procedure. Het hof stelt in dit geding vast dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden. (rov. 3.5)
Promneftstroy heeft naleving van de
freezing orderafgedwongen. Daardoor heeft zij onrechtmatig jegens Yukos Finance gehandeld, aangezien zij geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance was en geen zeggenschap had over de door de
freezing ordergetroffen gelden. (rov. 3.7)
De mogelijkheid van schade is aannemelijk, maar het hof kan de hoogte van de schade thans niet vaststellen. (rov. 3.19)

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel 1.2 van het middel klaagt dat het hof ten onrechte of zonder begrijpelijke motivering de door Promneftstroy op 24 maart 2020 op verzoek van het hof genomen antwoordakte buiten beschouwing heeft gelaten, hoewel de inhoud daarvan op het eindoordeel van het hof van invloed had moeten of kunnen zijn. Het hof heeft de akte niet genoemd in rov. 2 “Verder verloop van het geding in hoger beroep” van het eindarrest. Uit het arrest blijkt ook verder niet dat het hof van de akte kennis heeft genomen.
3.2
Het onderdeel kan niet tot cassatie leiden. Yukos International heeft het arrest van de Hoge Raad van 18 januari 2019 als productie overgelegd bij akte van 5 februari 2019. De antwoordakte van Promneftstroy van 24 maart 2020 is een reactie op deze akte met productie. Met de woorden in rov. 3.5 van het eindarrest dat “Promneftstroy (…) nadat het arrest van de Hoge Raad in de bodemzaak in dit geding is gebracht, (…) [haar] betwisting [van de stelling dat Promneftstroy geen aandeelhouder van Yukos Finance B.V. was geworden] onvoldoende gemotiveerd [heeft] gehandhaafd in het licht van de oordelen van het hof en de Hoge Raad in de bodemzaak”, heeft het hof klaarblijkelijk naar de antwoordakte van Promneftstroy verwezen. In deze antwoordakte heeft Promneftstroy over het arrest van de Hoge Raad aangevoerd dat Promneftstroy over dit arrest tijdig heeft geklaagd bij het EHRM, dat Yukos International geen partij was in de zaak die tot het arrest heeft geleid, en dat de vordering van Yukos International alleen was gebaseerd op de grondslagen die het hof in het tussenarrest al had verworpen. Het oordeel van het hof dat de gehandhaafde betwisting daarmee onvoldoende gemotiveerd was, is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering, waarbij van belang is dat het hof over de grondslagen van de vordering van Yukos International in rov. 3.4 en 3.5 van zijn eindarrest afzonderlijk heeft geoordeeld.
3.3
Onderdeel 3 betoogt dat het hof het verweer van Promneftstroy dat sprake is van eigen schuld van Yukos International ten onrechte, of zonder toereikende motivering, heeft verworpen. Volgens het onderdeel is de kern van dit verweer van Promneftstroy dat zij aan Yukos International heeft aangeboden om mee te werken aan door Yukos International gewenst ‘cash management’ dan wel een redelijk beleggingsbeleid ten aanzien van de op de bankrekening gehouden gelden, en dat Yukos International door op dit aanbod in te gaan, haar schade had kunnen voorkomen of beperken.
3.4.1
Deze klacht is terecht voorgesteld. Het hof heeft in rov. 3.20 van zijn eindarrest over het beroep op eigen schuld het volgende overwogen:
“De opstelling van Yukos International in haar discussie met Promneftstroy in
oktober 2008 over het elders onderbrengen van de door de
freezing ordergetroffen
gelden, brengt niet mee dat de schadevergoedingsplicht moet worden verminderd.
Indien Promneftstroy Yukos International niet aan de
freezing orderzou hebben
gehouden, zou er geen plaats geweest zijn voor die discussie. De schade is veroorzaakt
doordat Promneftstroy naleving van de
freezing orderheeft afgedwongen en niet
(mede) door enige aan Yukos International toe te rekenen omstandigheid. Het beroep
op eigen schuld moet dus worden verworpen. (…)”
In deze overweging ligt klaarblijkelijk de rechtsopvatting besloten dat, omdat Promneftstroy verantwoordelijk is voor het afdwingen van de
freezing order, er nooit plaats kan zijn voor vermindering van de schadevergoedingsplicht op grond van de mogelijkheid voor Yukos International om in overleg met Promneftstroy schadebeperkende maatregelen te nemen. Die opvatting is evenwel in haar algemeenheid onjuist. Niet uitgesloten is dat degene ten laste van wie een maatregel als een
freezing orderwordt afgedwongen, onder omstandigheden zijn aanspraak op schadevergoeding verliest op grond van art. 6:101 lid 1 BW voor zover de schade voorkomen had kunnen en behoren te worden door het treffen van een voorziening in overleg met degene die de maatregel afdwingt. Uit de overweging blijkt niet dat het hof zijn beslissing op een onderzoek van de omstandigheden van dit geval heeft gegrond.
3.4.2
Het hof heeft in zijn dictum de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij Promneftstroy was veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding, op te maken bij staat. In een schadestaatprocedure zal, op grond van hetgeen hiervoor onder 3.4.1 is overwogen, het beroep op eigen schuld eventueel opnieuw aan de orde kunnen komen. In dat opzicht zou het arrest van het hof in stand kunnen blijven. Omdat de Hoge Raad niet bekend is met de stand van zaken rond de schadestaatprocedure, zal hij het arrest van het hof vernietigen en de zaak verwijzen naar een ander hof. Het verwijzingshof zal dan naar bevind van zaken kunnen oordelen over de wijze van afdoening.
3.5
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 23 februari 2021;
- verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing;
- veroordeelt Yukos International in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Promneftstroy begroot op € 7.200,01 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Yukos International deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.E. du Perron, als voorzitter, H.M. Wattendorff en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
14 oktober 2022.

Voetnoten

1.Zie voor de feiten de bestreden tussenuitspraak Gerechtshof Amsterdam 1 augustus 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:3124, rov. 3.1.
2.Rechtbank Amsterdam 11 februari 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:651.
3.Gerechtshof Amsterdam 23 februari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:516.
4.Hoge Raad 7 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0015.
5.Hoge Raad 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:54.