ECLI:NL:HR:2022:1251

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
16 september 2022
Zaaknummer
21/02717
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om nadere termijn voor indienen van een schriftuur in cassatie met betrekking tot rechtsgeldigheid van aanzegging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 september 2022 een rolbeslissing genomen in het kader van een cassatieprocedure. De verdachte, geboren in 1973, heeft beroep ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 30 juni 2021. De advocaat van de verdachte, mr. J. Kuijper, heeft verzocht om een nadere termijn voor het indienen van een cassatieschriftuur. Dit verzoek is gedaan naar aanleiding van de aanzegging in cassatie die op 9 november 2021 is uitgereikt. Deze aanzegging is echter op 26 november 2021 onbestelbaar retour gekomen, wat aanleiding gaf tot de vraag of de aanzegging rechtsgeldig was betekend.

De rolraadsheer heeft in zijn beoordeling gekeken naar de eisen die het Europese unierecht stelt aan de aanzegging, met inachtneming van artikel 5 lid 2, onder c, van de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie. Gezien de omstandigheden heeft de rolraadsheer besloten om de verdachte een nadere termijn van 60 dagen te verlenen voor het indienen van de schriftuur, waarin de middelen van cassatie worden uiteengezet. Deze beslissing is genomen om ervoor te zorgen dat de verdachte in staat is om adequaat te reageren op de aanzegging en zijn rechten te waarborgen.

De beslissing is genomen door raadsheer C. Caminada, in aanwezigheid van waarnemend griffier S.P. Bakker, en is uitgesproken tijdens een openbare terechtzitting.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/02717
Datum13 september 2022
Rolbeslissing
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 30 juni 2021, nummer 20-001151-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens de verdachte heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, schriftelijk verzocht om een nadere termijn voor het indienen van een schriftuur, houdende middelen van cassatie, als bedoeld in artikel 437 lid 2 Wetboek van Strafvordering.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft in een rolconclusie geconcludeerd dat de rolraadsheer de verdachte een nadere termijn verleent voor het indienen van een cassatieschriftuur.

2.Beoordeling van het verzoek

De aanzegging in deze zaak is op 9 november 2021 uitgereikt door rechtstreekse toezending aan de bekende woon- of verblijfplaats van de verdachte in het buitenland. In de omstandigheid dat deze aanzegging op 26 november 2021 onbestelbaar retour is gekomen en gelet op artikel 5 lid 2, onder c, Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie (Trb. 2000, 96), ziet de rolraadsheer aanleiding een nadere termijn te verlenen voor het indienen van een schriftuur, houdende middelen van cassatie, als bedoeld in artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering.

3.Beslissing

De rolraadsheer voert de zaak van de rol en beslist dat de advocaat van de verdachte een nadere termijn van 60 dagen wordt geboden voor het indienen van een schriftuur, houdende middelen van cassatie, als bedoeld in artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering.
Deze beslissing is gegeven door de raadsheer C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 september 2022.