Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het verzoek
3.Beslissing
13 september 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 september 2022 een rolbeslissing genomen in het kader van een cassatieprocedure. De verdachte, geboren in 1973, heeft beroep ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 30 juni 2021. De advocaat van de verdachte, mr. J. Kuijper, heeft verzocht om een nadere termijn voor het indienen van een cassatieschriftuur. Dit verzoek is gedaan naar aanleiding van de aanzegging in cassatie die op 9 november 2021 is uitgereikt. Deze aanzegging is echter op 26 november 2021 onbestelbaar retour gekomen, wat aanleiding gaf tot de vraag of de aanzegging rechtsgeldig was betekend.
De rolraadsheer heeft in zijn beoordeling gekeken naar de eisen die het Europese unierecht stelt aan de aanzegging, met inachtneming van artikel 5 lid 2, onder c, van de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie. Gezien de omstandigheden heeft de rolraadsheer besloten om de verdachte een nadere termijn van 60 dagen te verlenen voor het indienen van de schriftuur, waarin de middelen van cassatie worden uiteengezet. Deze beslissing is genomen om ervoor te zorgen dat de verdachte in staat is om adequaat te reageren op de aanzegging en zijn rechten te waarborgen.
De beslissing is genomen door raadsheer C. Caminada, in aanwezigheid van waarnemend griffier S.P. Bakker, en is uitgesproken tijdens een openbare terechtzitting.