ECLI:NL:HR:2022:12

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 januari 2022
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
20/01024
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Herroeping
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van een eerder arrest van de Hoge Raad inzake belastingaanslagen en cassatieprocedure

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 januari 2022 uitspraak gedaan in een herroepingsprocedure met betrekking tot een eerder arrest van 11 september 2020. De belanghebbende, een natuurlijke persoon, had beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die betrekking had op belastingaanslagen voor de jaren 2010 tot en met 2014. Het beroep in cassatie was eerder niet-ontvankelijk verklaard omdat de belanghebbende niet tijdig de gronden van het beroep had ingediend. Echter, na een brief van de belanghebbende waarin zij stelde dat zij de gronden tijdig had ingediend, heeft de Hoge Raad besloten het eerdere arrest te herroepen. De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak concludeert met de herroeping van het eerdere arrest en de verklaring dat het beroep in cassatie ongegrond is.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/01024
Datum14 januari 2022
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
gewezen tot herroeping van het arrest van de Hoge Raad van 11 september 2020, nr. 20/01024 [1] , gewezen op het beroep in cassatie van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 februari 2020, nrs. 18/00179 tot en met 18/00183 [2] , betreffende de aan belanghebbende voor de jaren 2010 tot en met 2014 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente (2010 en 2011) en belastingrente (2012, 2013 en 2014).

1.Het arrest in het geding

1.1
Belanghebbende heeft op 17 maart 2017 tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Dat beroepschrift in cassatie bevatte, hoewel artikel 6:5, lid 1, letter d, Awb dit vereist, niet de gronden van het beroep.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 21 april 2020 in de gelegenheid gesteld dat verzuim binnen zes weken te herstellen.
De Hoge Raad heeft in deze zaak op 11 september 2020 arrest gewezen en heeft daarbij het cassatieberoep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, omdat belanghebbende geen gebruik zou hebben gemaakt van de hiervoor bedoelde mogelijkheid tot herstel (hierna: het arrest van 11 september 2020).
1.2
Belanghebbende heeft in haar, op 22 september 2020 bij de Hoge Raad binnengekomen, brief gewezen op het door haar op 2 juni 2020 om 21:02 uur aan de Hoge Raad verzonden faxbericht, waarin zij de gronden van het door haar ingestelde cassatieberoep heeft medegedeeld.
1.3
De griffier van de Hoge Raad heeft per brief van 7 oktober 2020 aan belanghebbende bevestigd dat het in 1.2 bedoelde faxbericht de gronden van het cassatieberoep bevat en deze gronden aldus op 2 juni 2020 tijdig bij de Hoge Raad zijn ingediend. Bij deze brief heeft de griffier van de Hoge Raad aangegeven dat het arrest van 11 september 2020 te zijner tijd vervallen zal worden verklaard en dat opnieuw arrest zal worden gewezen.
1.4
Het beroepschrift van belanghebbende in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
1.5
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft op 25 november 2020 een verweerschrift ingediend.
1.6
Belanghebbende heeft op 9 januari 2021 een conclusie van repliek ingediend.
1.7
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 17 juni 2021 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. [3]
1.8
Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Gelet op hetgeen hiervoor in onderdeel 1.1 tot en met 1.3 is overwogen, is in het arrest van 11 september 2020 het beroep van belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard en dient dat arrest te worden herroepen.

3.Beoordeling van de klachten

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie). [4]

4.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- herroept het arrest van de Hoge Raad van 11 september 2020, nr. 20/01024, en
- verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra, A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, M.T. Boerlage en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2022.