ECLI:NL:GHARL:2020:860

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
4 februari 2020
Zaaknummer
18/00179 t/m 18/00183
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en giftenaftrek

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 februari 2018. De rechtbank had het beroep van belanghebbende tegen de aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2010 tot en met 2014 gedeeltelijk ongegrond verklaard. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen en de heffingsrente, maar de rechtbank verklaarde het beroep voor het jaar 2010 niet-ontvankelijk en het beroep voor 2011 ongegrond. De overige beroepen werden gegrond verklaard, maar de aanslagen werden verlaagd tot lagere bedragen. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij de Inspecteur van de Belastingdienst een verweerschrift indiende.

De zaak draait om de vraag of de giften die belanghebbende heeft geclaimd aan de Islamitische stichting [A] als aftrekbaar kunnen worden aangemerkt. De Inspecteur betwist de aftrekbaarheid van deze giften en stelt dat de kwitanties en donatieverklaringen die door belanghebbende zijn overgelegd, in strijd met de waarheid zijn opgesteld. Het Hof heeft vastgesteld dat de kwitanties en donatieverklaringen niet overeenkomen met de administratie van de stichting en dat er geen bewijs is dat de giften daadwerkelijk zijn gedaan aan de stichting. Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij recht heeft op een hogere aftrek dan reeds is toegestaan.

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het beroepschrift voor het jaar 2010 buiten de termijn is ingediend en dat de aanslagen voor de jaren 2011 tot en met 2014 correct zijn vastgesteld. De gemachtigde van belanghebbende heeft geen overtuigend bewijs geleverd voor de aftrekbaarheid van de giften, en het Hof heeft geen reden om te twijfelen aan de onpartijdigheid van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers: 18/00179 tot en met 18/00183
uitspraakdatum: 4 februari 2020
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 februari 2018, nummers AWB 17/2797, AWB 17/2798, AWB 17/3473, AWB 17/3474 en AWB 17/3475, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Amsterdam(hierna: de Inspecteur).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.878. Tevens is bij beschikking € 790 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag IB/PVV opgelegd, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.941. Tevens is bij beschikking het te vergoeden bedrag aan heffingsrente op € 49 bepaald.
1.3.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag IB/PVV opgelegd, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.091. Tevens is bij beschikking € 10 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.4.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag IB/PVV opgelegd, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.952. Tevens is bij beschikking € 6 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.5.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag IB/PVV opgelegd, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.487. Tevens is bij beschikking € 2 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.6.
Bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2010 ongegrond verklaard. De aanslagen IB/PVV 2011 tot en met 2014 zijn bij uitspraken op bezwaar verminderd. De beschikkingen inzake de heffings- en belastingrente zijn daarbij aangepast.
1.7.
De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 2 februari 2018 het beroep tegen de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag IB/PVV 2010 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2011 ongegrond. De overige beroepen zijn gegrond verklaard en de aanslagen IB/PVV zijn door de Rechtbank verminderd tot aanslagen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.166 (2012), € 21.708 (2013) en € 19.878 (2014). Het Hof begrijpt de uitspraak aldus, dat de beschikkingen belastingrente dienovereenkomstig zijn aangepast of verminderd.
1.8.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.9.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.10.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2019 te Arnhem. Na afloop van de zitting is het onderzoek gesloten. Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is toegezonden. Na het sluiten van het onderzoek ter zitting is het onderzoek op verzoek van belanghebbende heropend en heeft een tweede zitting plaatsgevonden op 16 januari 2020 te Arnhem. Van het verhandelde op deze tweede zitting is een afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De dagtekening van de uitspraak op bezwaar IB/PVV 2010 is 15 december 2016. Het beroepschrift is op 1 februari 2017 via het digitale loket bij de rechtbank ontvangen.
2.2.
Belanghebbende heeft in haar aangifte IB/PVV 2011 een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 450. Daarbij heeft zij een bedrag van € 19.997 (€ 20.424 minus
drempel € 427) in aftrek gebracht als uitgaven voor specifieke zorgkosten. Het betreft kosten
voor medicijnen, hulpmiddelen, vervoer, dieet, kleding en beddengoed en extra gezinshulp. Daarnaast heeft belanghebbende een bedrag van € 2.857 aan scholingsuitgaven (€ 3.357 minus
drempel € 500) en een bedrag van € 2.590 aan giften in aftrek gebracht.
2.3.
Belanghebbende heeft in haar aangifte IB/PVV 2012 een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 7.897. Daarbij heeft zij een bedrag van € 16.204 (€ 16.634 minus drempel € 430) in aftrek gebracht als uitgaven voor specifieke zorgkosten. Het betreft kosten voor medicijnen, hulpmiddelen, vervoer, dieet, kleding en beddengoed en genees- en heelkundige hulp. Daarnaast heeft zij een bedrag van € 1.990 aan giften in aftrek gebracht.
2.4.
Belanghebbende heeft in haar aangifte IB/PVV 2013 een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van nihil. Daarbij heeft zij een bedrag van € 12.173 (€ 12.584 minus drempel € 411) in aftrek gebracht als uitgaven voor specifieke zorgkosten. Het betreft kosten voor medicijnen, hulpmiddelen, vervoer, dieet, kleding en beddengoed en genees- en heelkundige hulp. Daarnaast heeft zij een bedrag van € 3.746 (gemaximeerd) aan giften in aftrek gebracht en een restant aan persoonsgebonden aftrek van € 15.000.
2.5.
Belanghebbende heeft in haar aangifte IB/PVV 2014 een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 14.543. Daarbij heeft zij een bedrag van € 7.145 (€ 7.565 minus drempel € 420) in aftrek gebracht als uitgaven voor specifieke zorgkosten. Het betreft kosten voor medicijnen, hulpmiddelen, vervoer, dieet, kleding en beddengoed en genees- en heelkundige hulp. Daarnaast heeft zij een bedrag van € 3.799 (gemaximeerd) aan giften in aftrek gebracht.
2.6.
Belanghebbende heeft in 2010, 2011, 2012, 2013 en 2014 aftrek geclaimd in verband met giften. In 2010 (€ 2.500), 2011 (€ 2.250), 2012 (€ 2.000), 2013 (€ 1.750) en 2014 (€ 4.500) zijn contante giften aangegeven aan de Islamitische stichting [A] , zijnde een algemeen nut beogende instelling (hierna: de Stichting). De heer [B] , ex-partner en de gemachtigde van belanghebbende, is directeur van de Stichting.
2.7.
Belanghebbende heeft de giften onderbouwd met kwitanties en een donatieverklaring van de Stichting, gedateerd 15 mei 2014. De donatieverklaring bevat de volgende tekst:
“Aan belanghebbenden.
Hierbij verklaart het bestuur van de stichting [A] , dat mevrouw [X] , woonachtig in [Z] , in het jaar 2010 en 2011 respectievelijk 2500 Euro en 2250 Euro heeft gedoneerd aan onze stichting .
Wij bedanken haar voor deze giften .
Hoogachtend ,
[C]
Penningmeester”
2.8.
De Inspecteur heeft een door [D] , controlemedewerker van de Belastingdienst, opgestelde ambtsedige verklaring gedateerd 20 november 2019 ingebracht. In deze ambtsedige verklaring staat het volgende:
“AMBTSEDIGE VERKLARING
Ik, [D] , controlemedewerker van de Belastingdienst, verklaar, op de ambtseed bij de aanvang mijner bediening afgelegd, het volgende.
Door [X] , BSN [000.00.000] , is beroep ingesteld tegen de definitieve aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2010 tot en met 2014, aanslagnummers [000.00.000] .H06, H.16.01, H.26.01, H.36.01 en H.46.01. Tot het procesdossier behoren door belanghebbende overgelegde verklaringen en kwitantiebonnen, die alle afkomstig zouden zijn van Islamitische Stichting [A] te [E] (hierna: de ANBI). In verband met deze beroepsprocedures heb ik op verzoek van de inspecteur/verweerder een derdenonderzoek ingesteld bij de ANBI, teneinde de administratie te kunnen beoordelen op de aanwezigheid van de gestelde gedoneerde bedragen. Hierbij is aandacht besteed aan de nummering van de overgelegde kwitantiebonnen, die is anders dan op grond van de datums zou mogen worden verwacht. Verder heb ik getoetst of de Stichting terecht als een Algemeen Nut Beogende Instelling is aangemerkt.
De ANBI werd tijdens het onderzoek vertegenwoordigd door de penningmeester, de heer [C] (hierna: de penningmeester). Hij verzorgt voor de ANBI de financiële administratie, hieronder begrepen het innen en in ontvangst nemen van giften, het afstorten van overtollige liquiditeiten, het vastleggen van de inkomsten en uitgaven in excel, het opmaken van jaarrekeningen, publicatie van de staat van baten en lasten op de website, het verrichten van betalingen en het uitschrijven van verklaringen en kwitanties.
De heer [B] , fiscaal partner van [X] , is voorzitter van de ANBI. Hij is de woordvoerder (contactpersoon) van de stichting. Ook de heer [B] int giften. Tijdens het onderzoek verklaart de penningmeester onder andere:
- dat hij alle contante giften direct verwerkt in het digitale bank-kasboek. Kasmutaties hebben alleen betrekking op contante giften.
- dat in dit bank-kasboek, naast de anonieme giften uit collectes, alleen contante giften voorkomen van één met naam genoemde persoon (niet zijnde [X] of [B] ); deze persoon is ook de enige die donatieverklaringen ontvangen heeft.
Verder verklaarde de penningmeester:
- dat alleen hij kwitanties uitschrijft;
- dat de kwitantiebonnen in een niet afgesloten vitrinekast liggen in de grote zaal van het gebouw en hierdoor een ieder gebruik zou kunnen maken van de kwitantiebonnen;
- dat de kwitantiebonnen vermoedelijk sinds 2012 in gebruik zijn;
- dat de eerste kwitantie van het jaar altijd het nummer 1 heeft, de volgende kwitantie het nummer 2, enzovoort.
Ik heb de penningmeester het onderste deel van de door [X] overgelegde
donatieverklaring met dagtekening 15 mei 2014 getoond. Hierop verklaarde de penningmeester dat de daarop zichtbare handtekening niet van hem was. Vervolgens heb ik de penningmeester het bovenste deel van dezelfde donatieverklaring getoond. Hierop verklaarde de penningmeester dat hij donatieverklaringen nooit begint met als aanhef: “Aan belanghebbenden”.
Ik heb de penningmeester een gedeelte van de door [X] overgelegde kwitantiebon 78714 getoond. De nummering komt de penningmeester niet bekend voor. De penningmeester verklaart dat de nummering niet in 2011 kan zijn gebruikt. Op mijn vraag of hij gebruik maakt van een stempel met gegevens van [A] , antwoordde de penningmeester: “nee, nooit op bonnetjes”.
Ik heb de penningmeester een gedeelte van de door [X] overgelegde kwitantiebon 78601 getoond. Op mijn vraag of hij in 2010 dit soort (lay-out) kwitanties gebruikte, antwoordde de penningmeester: “nee”. Op mijn vraag of hij het vakje “Extra mededeling” invult, antwoordde de penningmeester: “nee, dat ga ik niet extra vermelden”. Op mijn vraag of hij op 15-4-2010 bonnummer 78601 zou hebben kunnen gebruikt, antwoordde de penningmeester: “nee”.
Op mijn vraag of kwitantiebonnen van de jaren 2010 en 2011 bewaard zijn gebleven, antwoordde de penningmeester: “nee, die zijn weggegooid”.
Bevindingen
Tijdens het onderzoek is gebleken dat:
- de door de penningmeester afgegeven donatieverklaringen afwijken van de door
belastingplichtige overgelegde donatieverklaringen;
- de nummering van de door belastingplichtige overgelegde kwitantiebonnen afwijkt van de
verklaring van de penningmeester omtrent de nummering;
- het handschrift, de handtekening en de paraaf van de penningmeester afwijken van het
handschrift, de handtekeningen en de parafen in de door belastingplichtige overgelegde
bescheiden;
- de kwitantiebonnen op naam staan van [X] . De naam van belastingplichtige is
volgens de basisregistratie personen [X] ;
- in de administratie van Islamitische Stichting [A] geen contante giften op naam van
belastingplichtige zijn aangetroffen;
Aldus opgemaakt en ondertekend op de ambtseed te Breda op 20 november 2019.”

3.Geschil

In geschil is de vraag of het beroep 2010 door de Rechtbank terecht niet-ontvankelijk is verklaard, of het beroep 2011 terecht ongegrond is verklaard en of de aanslagen, zoals verlaagd door de Rechtbank, tot een te hoog bedrag zijn vastgesteld.

4.Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid beroep 2010
4.1.
De Rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat het beroepschrift gericht tegen de uitspraak op bezwaar over de aanslag IB/PVV 2010 buiten de beroepstermijn is ingediend. Belanghebbende heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim is geweest. De omstandigheid dat zij of haar gemachtigde dachten dat de zaak ‘verjaard’ was – dat de Inspecteur door tijdsverloop het recht had verloren om voor het jaar 2010 nog aanslagen IB/PVV op te leggen – is daartoe onvoldoende.
Giftenaftrek aan de Stichting
4.2.
De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting desgevraagd het volgende verklaard omtrent de giftenaftrek, de kwitanties en de donatieverklaring:
  • Hij is zelf de voorzitter van de stichting, en hij kan ook giften innen.
  • Hij kijkt niet naar de nummers van kwitanties, er zijn meerdere kwitantieboekjes. Hij pakt een willekeurig boekje, schrijft een kwitantie uit en ondertekent die.
  • Het is juist dat op de kwitanties als ontvanger de naam van de penningmeester is vermeld, maar hij zet er dan zelf zijn handtekening onder. Dat is met medeweten van de penningmeester, in onderling overleg is afgesproken dat dat goed is.
  • Als hij als voorzitter een gift ontvangt voor de stichting dan geeft hij dat ook nooit aan de penningmeester. Hij geeft die giften en zijn eigen giften aan zijn moeder. Dat is een kwestie van respect. Zij is degene die de stichting heeft opgezet en zij geeft het uit voor onderhoud en dergelijke voor de moskee. Zijn moeder bekostigt de moskee, zij weet precies hoe ze met het geld om moet gaan.
  • Dat betreft duizenden euro’s, de penningmeester die de boekhouding doet weet daar niets van. Het gaat de penningmeester niets aan hoeveel hij aan zijn moeder geeft. Die giften worden dus inderdaad ook niet verwerkt in de boekhouding.
  • Zijn moeder doet de financiering, en uit respect voor haar geeft hij het geld dan ook direct aan haar en niet aan de penningmeester, en zij regelt waar het naartoe gaat.
  • Zijn moeder heeft geen officiële functie in de stichting, maar alle giften aan de stichting gaan naar zijn moeder, en zij bepaalt wat ermee wordt gedaan. Zo werken zij.
4.3.
Gelet op de bevindingen uit de ambtsedig opgemaakte verklaring, alsmede de verklaringen van de gemachtigde ter zitting, is het Hof van oordeel dat de kwitanties en de donatieverklaring in strijd met de waarheid zijn opgesteld. Het Hof acht het voor de hand liggend dat de kwitanties en donatieverklaring in strijd met de waarheid zijn opgesteld om als bewijs te dienen voor de in aangiftes opgenomen giftenaftrek aan de Stichting. Het Hof acht het verder niet aannemelijk dat de kwitanties of donatieverklaring met medeweten van de penningmeester zijn opgesteld, dan wel dat deze heeft ingestemd met deze werkwijze. Maar zelfs als dit anders zou zijn, zelfs indien aan alle door de gemachtigde ter zitting afgelegde verklaringen geloof zou worden gehecht, doet dit niets af aan de constatering dat de kwitanties en donatieverklaring zijn opgesteld in strijd met de waarheid. In dat geval zijn de giften immers ten goede gekomen aan de moeder van de gemachtigde van belanghebbende en niet aan de Stichting.
4.4.
Gelet op het bovenstaande is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in enig jaar dat in geschil is recht heeft op een hoger bedrag aan giftenaftrek dan het bedrag dat reeds in aftrek is toegestaan.
Overige persoonsgebonden aftrek
4.5.
Ook met betrekking tot de door belanghebbende geclaimde aftrek in verband met (specifieke) zorgkosten is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in enig jaar dat in geschil is recht heeft op een hoger bedrag aan aftrek dan het bedrag dat uiteindelijk na beroep reeds in aftrek is toegestaan. Het Hof neemt de oordelen van de Rechtbank daaromtrent, alsmede de door de Rechtbank voor die oordelen gebezigde gronden over en maakt die tot de zijne. In hoger beroep heeft belanghebbende bijna uitsluitend stukken overgelegd die óf reeds bij de Rechtbank bekend waren, óf die betrekking hebben op een jaar dat niet in geschil is (voornamelijk 2009). Voor zover de kosten voor de aanvraag en aanleg van een gehandicapten parkeervoorziening in 2012 al zijn aan te merken als aftrekbare vervoerskosten, is tussen partijen niet in geschil dat omtrent de hoogte van de vervoerskosten een compromis is gesloten en dat conform dit compromis reeds aftrek is verleend. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft gesteld of ingebracht brengt het Hof derhalve niet tot een ander oordeel.
Bejegening/recht op eerlijk proces
4.6.
De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting van het Hof aangevoerd dat de Rechtbank vooringenomen was en dat de uitspraak niet rechtvaardig is. Het Hof heeft geen enkele reden of aanleiding om te twijfelen aan de onpartijdigheid van de behandelend rechter. Met de stukken die de rechter tot zijn beschikking had, kon hij in alle redelijkheid tot dit oordeel komen. De afwijzing van het verzoek om uitstel voor de zitting is in de uitspraak van de Rechtbank met redenen omkleed. Het Hof verwerpt het standpunt van belanghebbende dat hieruit blijkt dat de rechter vooringenomen zou zijn.
4.7.
Dat de bezwaarbehandelaar of Inspecteur vooringenomen zou zijn geweest, zoals belanghebbende stelt, is ook niet aannemelijk gemaakt. Belanghebbende dient haar recht op aftrekposten aannemelijk te maken. Van verwerpelijke motieven aan de zijde van de Inspecteur, zoals discriminatie van moslims, zoals de gemachtigde heeft gesteld, is niet gebleken. De verwijzing naar de ‘toeslagenaffaire’ is volstrekt onvoldoende voor de conclusie dat in deze zaak belanghebbende is gediscrimineerd, of dat de aangiftes voor controle zouden zijn uitgeworpen door etnische profilering. Dat de Inspecteur de aftrek van de door belanghebbende gestelde posten grotendeels heeft geweigerd, is, nu voor deze posten geen enkele nadere specificatie, stukken of betaalbewijzen zijn overgelegd, terecht, nog daargelaten de omstandigheid dat belanghebbende aftrekposten heeft gepoogd te onderbouwen met kwitanties en verklaringen die in strijd met de waarheid zijn opgemaakt. De Inspecteur heeft niet gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid of enig ander beginsel van behoorlijk bestuur.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, en mr. V.F.R Woeltjes en mr. I. Linssen, in tegenwoordigheid van mr. A.W.M. van der Waerden als griffier.
De beslissing is op 4 februari 2020 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A.W.M. van der Waerden) (R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 4 februari 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.