ECLI:NL:GHAMS:2023:2591

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
22/00065
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van belastingteruggaven en aanslagen door de ontvanger van de Belastingdienst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar van belanghebbende tegen verrekeningen door de ontvanger van de Belastingdienst. Belanghebbende had in 2019 bezwaar gemaakt tegen de verrekeningen van belastingteruggaven met openstaande aanslagen over de jaren 2001 tot en met 2018. De ontvanger verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, wat door de rechtbank werd bevestigd. Belanghebbende stelde dat de aanslagen onterecht waren opgelegd en dat de ontvanger ten onrechte verrekeningen had uitgevoerd. Het Hof oordeelde dat tegen de beslissing van de ontvanger tot verrekening geen bezwaar openstaat, omdat de wet geen mogelijkheid biedt om hiertegen beroep in te stellen bij de belastingrechter. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De rechtbank had zich onbevoegd moeten verklaren voor zover het beroep van belanghebbende gericht was tegen de verrekeningen, maar dit leidde niet tot een gegrondverklaring van het hoger beroep. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 22/00065
19 september 2023
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 16 december 2021 in de zaak met kenmerk HAA 21/214 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de ontvanger van de Belastingdienst, de ontvanger.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft een bezwaarschrift met dagtekening 15 november 2019 bij de ontvanger ingediend, waarvan de aanhef luidt:
“Betreft:
BEZWAARSCHRIFTinzake ONGEOORLOOFDE verrekening(en)
TOESLAGEN+
NEGATIEVEAansl. Inkomstenbel./Premie Volksverz. ten gunste van
REEDSverjaarde openstaande Ambtshalve Aanslagen 2001 t/m. 2005. (de Aanslag(en) Inkomstenbel./Premie Volksverz., tijdvak jaar 2010 tot en met 2018 is/zijn bij de Inspecteur der Belastingdienst te AMSTERDAM in behandeling).”
Voorts is in de tekst van het bezwaarschrift onder meer opgenomen:
“Ik verzoek u met spoed: De door u
ILLEGAALingehouden
TERUGGAVEN+
RENTE&
KOSTEN+ het ingestelde
BESLAGmet onmiddellijke ingang
TERUGte draaien.”
1.2.
De ontvanger heeft het bezwaar bij uitspraak van 30 november 2020 niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het door belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep bij haar uitspraak van 16 december 2021 ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tijdig hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

Feiten
1. Aan eiser zijn voor de jaren 2001 tot en met 2018 aanslagen en navorderingsaanslagen in de IB/PVV opgelegd en voor het jaar 2001 een naheffingsaanslag omzetbelasting. Het merendeel van deze aanslagen is onbetaald gebleven en verweerder heeft aan eiser toekomende belasting-teruggaven en toeslagen met de openstaande bedragen verrekend. Tot de gedingstukken behoort een schuldenoverzicht waaruit blijkt dat op 30 november 2020 een bedrag aan belastingen openstond van € 245.827 en een bedrag aan vervolgingskosten van € 9.227.
2. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de in 1 bedoelde verrekeningen en de in rekening gebrachte vervolgingskosten en invorderingsrente. Het bezwaar is ingediend op 15 november 2019. Op 24 september 2020 is eiser door verweerder gehoord. Van het horen is een verslag opgemaakt dat in kopie tot de stukken behoort.
3. Bij de bestreden, in één geschrift vervatte, uitspraken op bezwaar heeft verweerder de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.”

3.Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is in geschil of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. In hoger beroep heeft belanghebbende het geschil beperkt tot de verrekeningen die hebben plaatsgevonden met de aanslagen over de jaren 2001 tot en met 2005.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het met betrekking tot het geschil, voor zover in hoger beroep nog van belang, het volgende overwogen en beslist:

Beoordeling van het geschil
9. Op grond van artikel 26, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) kan slechts beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld, indien het betreft een belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking. Op grond van artikel 1:5, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder het maken van bezwaar verstaan het gebruik maken van de ingevolge een wettelijk voorschrift bestaande bevoegdheid, voorziening tegen een besluit te vragen bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
10. Op grond van artikel 24 van de Invorderingswet 1990 (IW) is de ontvanger bevoegd aan de belastingschuldige uit te betalen bedragen te verrekenen met van de belastingschuldige te innen bedragen.
11. De rechtbank overweegt dat op grond van de in 9 aangehaalde wettelijke bepalingen tegen een beslissing van de ontvanger slechts bezwaar kan worden gemaakt als in de wet is bepaald dat daartegen bezwaar open staat. Voor wat betreft een beslissing tot verrekening als bedoeld in artikel 24 van de IW kent de wet een dergelijke bepaling niet. Tegen de verrekeningen die aan de orde zijn in het onderhavige geval staat dus geen bezwaar open. Voor zover het bezwaar was gericht tegen de verrekeningen heeft verweerder het daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. In zoverre is het beroep dus ongegrond en behoeft het subsidiaire standpunt van verweerder geen beoordeling meer. Indien eiser in rechte wil opkomen tegen de verrekeningen dient hij zich te wenden tot de burgerlijke rechter. De rechtbank begrijpt dat bij de invordering, al dan niet door verrekening, rekening wordt gehouden met het tijdens de mondelinge behandeling verwoorde nadere standpunt, rekening wordt gehouden met hetgeen de ontvanger heeft aangevoerd aangaande de aanslagen IB/PVV, Ziekenfondswet zelfstandigen en Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor het jaar 2005.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5.1.
Belanghebbende heeft ter zitting in hoger beroep aan het Hof kenbaar gemaakt dat zijn hoger beroep uitsluitend betrekking heeft op de (door hem niet nader gespecificeerde) verrekeningen die hebben plaatsgevonden met aanslagen uit de jaren 2001 tot en met 2005. Belanghebbende betoogt dat de aanslagen ten onrechte zijn opgelegd en bovendien allemaal zijn verjaard. De ontvanger heeft daarom ten onrechte jarenlang diverse terug te betalen bedragen verrekend met deze aanslagen. De rechtbank heeft bovendien ten onrechte geoordeeld dat niet de belastingrechter, maar de burgerlijke rechter bevoegd is om te oordelen over de rechtmatigheid van de verrekeningen, aldus nog steeds belanghebbende. Het Hof overweegt ter zake als volgt.
5.2.
In zijn uitspraak van 24 november 2016, nrs. 15/00545 t/m 15/00550, ECLI:NL:GHAMS:2016:5108, heeft het Hof geoordeeld over de aanslagen 2001 tot en met 2004. Belanghebbende heeft geen cassatieberoep ingesteld tegen deze uitspraak.
De aanslag IB/PVV 2005 is onherroepelijk vast komen te staan met het arrest van de Hoge Raad van 25 mei 2018, nr. 17/05336, ECLI:NL:HR:2018:763. Anders dan belanghebbende ter zitting in hoger beroep heeft betoogd staan de aanslagen derhalve onherroepelijk vast.
5.3.
De ontvanger heeft de tegen de verrekeningen gerichte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard, omdat tegen een beslissing tot verrekening als bedoeld in artikel 24 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW) geen mogelijkheid van bezwaar is opengesteld door de wetgever. De rechtbank heeft dit oordeel van de ontvanger bevestigd en daar aan toegevoegd dat, indien belanghebbende in rechte wil opkomen tegen de verrekeningen, hij zich dient te wenden tot de burgerlijke rechter. Belanghebbende bestrijdt dit oordeel en stelt zich op het standpunt dat niet de burgerlijke rechter maar de belastingrechter bevoegd is, omdat het verrekeningen met belastingschulden betreft.
5.4.
De grief van belanghebbende faalt. In artikel 24, eerste lid, onderdeel a, IW is bepaald dat de ontvanger bevoegd is aan de belastingschuldige uit te betalen en van de belastingschuldige te innen bedragen ter zake van rijksbelastingen en andere belastingen en heffingen met elkaar te verrekenen. Een beslissing van de ontvanger om over te gaan tot verrekening van terug te geven bedragen met openstaande aanslagen wordt, blijkens de tekst van artikel 24 IW, niet vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 26, eerste lid, onder b, AWR. Omdat sprake is van een gesloten stelsel van rechtsbescherming brengt het ontbreken van een voor bezwaar vatbare beschikking met zich dat geen bezwaar (bij de ontvanger) en beroep (bij de belastingrechter) openstaat tegen verrekeningen door de ontvanger. Daarom is, zoals de rechtbank in haar uitspraak terecht heeft vermeld (zie artikel 8:71 Awb), uitsluitend de burgerlijke rechter bevoegd om te oordelen over verrekeningen op de voet van artikel 24 IW.
5.5.
Gelet op het vorenoverwogene had de rechtbank zich onbevoegd moeten verklaren voor zover het beroep van belanghebbende was gericht tegen de verrekeningen. Tot een gegrondverklaring van het hoger beroep leidt dit niet. In zijn arrest van 8 juli 2022, 21/04695, ECLI:NL:HR:2022:1033, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat vernietiging van een door de rechtbank gedane uitspraak wegens een misslag in het dictum slechts aangewezen is indien de belangen van de appellant daarmee kunnen worden gediend. Belanghebbende is er in casu op geen enkele wijze bij gebaat wanneer het Hof de ongegrondverklaring van het beroep zou vernietigen en de rechtbank alsnog onbevoegd zou verklaren.
Slotsom
5.6.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter, H.E. Kostense en E.A.M. Huiskers-Stoop, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. W. de Gelder als griffier. De beslissing is op 19 september 2023 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: