ECLI:NL:HR:2021:950

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 juni 2021
Publicatiedatum
17 juni 2021
Zaaknummer
20/03997
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Prejudiciële beslissing
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Prejudiciële beslissing over ontslag van bewindvoerder en mentor in het kader van curatele en mentorschap

Op 18 juni 2021 heeft de Hoge Raad der Nederlanden een prejudiciële beslissing genomen in een zaak die betrekking heeft op de ontslagprocedure van een bewindvoerder en mentor. De zaak is ontstaan uit een verzoek van de rechthebbende om ontslag van de bewindvoerder, [A], en de benoeming van een nieuwe bewindvoerder. Tevens heeft Toekomst Bewindvoeringen verzocht om ontslag als mentor. De rechthebbende, die onder bewind en mentorschap staat, heeft een gespannen relatie met haar dochter, verzoekster, die niet is opgeroepen voor de mondelinge behandeling. De kantonrechter heeft het verzoek tot ontslag van de mentor afgewezen en de bewindvoerder ontslagen, waarna Toekomst Bewindvoeringen als opvolgend bewindvoerder is benoemd.

De Hoge Raad heeft in deze prejudiciële procedure de vraag beantwoord of verzoeken tot ontslag van een bewindvoerder of mentor onder de bepalingen van artikel 798 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vallen. De Hoge Raad concludeert dat dit inderdaad het geval is, en dat de kring van belanghebbenden in dergelijke procedures breder is dan alleen de rechthebbende. Dit betekent dat ook verwanten van de rechthebbende, zoals kinderen, als belanghebbenden moeten worden aangemerkt in procedures over ontslag van een bewindvoerder of mentor.

De Hoge Raad heeft de prejudiciële vragen van het gerechtshof Den Haag beantwoord en bevestigd dat artikel 798 lid 2 Rv van toepassing is in procedures over ontslag van een bewindvoerder of mentor, en dat de benoeming van een opvolger in dezelfde procedure kan worden behandeld. De beslissing is openbaar uitgesproken door raadsheer M.J. Kroeze.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer20/03997
Datum18 juni 2021
PREJUDICIËLE BESLISSING
In de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER in hoger beroep,
hierna: verzoekster,
niet verschenen in de prejudiciële procedure,
en de belanghebbenden
1. [de rechthebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: de rechthebbende,
2. TOEKOMST BEWINDVOERINGEN B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
hierna: Toekomst Bewindvoeringen,
3. [belanghebbende 3], handelende onder de naam [A],
wonende te [woonplaats],
hierna: [A],
4. [informant],
wonende te [woonplaats],
hierna: de oudste dochter van de rechthebbende,
BELANGHEBBENDEN in hoger beroep,
hierna gezamenlijk: de belanghebbenden,
niet verschenen in de prejudiciële procedure.
1. De prejudiciële procedure
Bij tussenbeschikking in de zaak 200.262.679/01 van 2 december 2020 heeft het gerechtshof Den Haag op de voet van art. 392 Rv prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld.
Verzoekster en de belanghebbenden hebben geen schriftelijke opmerkingen als bedoeld in art. 393 lid 1 Rv ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot beantwoording van de prejudiciële vragen als onder 3.50-3.52 in de conclusie vermeld.

2.Beantwoording van de prejudiciële vragen

2.1
Deze prejudiciële beslissing gaat over de vraag of een procedure waarin ontslag van een curator, bewindvoerder of mentor aan de orde is, valt onder ‘zaken van curatele, onderbewindstelling of mentorschap’ als bedoeld art. 798 lid 2 Rv.
2.2
Bij de beantwoording van de prejudiciële vragen gaat de Hoge Raad uit van de volgende feiten:
(i) Bij beschikking van 22 december 2017 heeft de kantonrechter in de rechtbank Den Haag een bewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende vanwege haar lichamelijke of geestelijke toestand. Hierbij is [A] tot bewindvoerder benoemd.
(ii) Bij beschikking van 24 mei 2018 heeft de kantonrechter in de rechtbank Den Haag Toekomst Bewindvoeringen tot mentor van de rechthebbende benoemd.
(iii) Verzoekster is een van de dochters van de rechthebbende. Tussen verzoekster en haar zus is sprake van een gespannen verhouding. Zij hebben uiteenlopende visies op de wijze waarop de verzorging en begeleiding van hun moeder het beste gestalte kan krijgen.
2.3
In deze procedure verzoekt de rechthebbende de kantonrechter om ontslag van de toenmalige bewindvoerder ([A]) en de benoeming van een nieuwe bewindvoerder. Toekomst Bewindvoeringen heeft op haar beurt verzocht haar als mentor van de rechthebbende te ontslaan, onder meer vanwege de vete tussen de twee dochters. Ter zitting heeft Toekomst Bewindvoeringen dit verzoek ingetrokken en zich bereid verklaard om tevens te worden benoemd als opvolgend bewindvoerder. De rechthebbende heeft zich hiermee akkoord verklaard. Verzoekster is niet opgeroepen voor de mondelinge behandeling van de verzoeken.
2.4
De kantonrechter heeft het verzoek tot ontslag van Toekomst Bewindvoeringen als mentor afgewezen, en per 1 mei 2019 [A] als bewindvoerder ontslagen en Toekomst Bewindvoeringen tot opvolgend bewindvoerder benoemd. Sinds 1 mei 2019 is Toekomst Bewindvoeringen dus zowel de mentor van rechthebbende als de bewindvoerder over haar goederen.
2.5.1
Verzoekster is tegen de beschikking van de kantonrechter in hoger beroep gekomen. Zij voert aan dat zij ten onrechte niet als belanghebbende is opgeroepen in de procedure in eerste aanleg. Zij verzoekt Toekomst Bewindvoeringen als mentor van de rechthebbende en als bewindvoerder over de goederen van de rechthebbende te ontslaan en een onafhankelijke mentor, alsmede een onafhankelijke bewindvoerder te benoemen. Verzoekster acht het onwenselijk dat bewindvoering en mentorschap in één hand zijn.
2.5.2
Het hof [1] heeft over de ontvankelijkheid van verzoekster in het hoger beroep onder meer als volgt overwogen:
“5.2 Verzoekster heeft bepleit dat zij ontvankelijk is, omdat zij beschouwd moet worden als belanghebbende in de zin van artikel 798 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). (…) Naar het oordeel van het hof kan (…) ervan worden uitgegaan dat geen van de kinderen van de rechthebbende door de kantonrechter als belanghebbende is aangemerkt.
(…)
5.4 (…)
Het gaat in hoger beroep om het verzoek om ontslag van de bewindvoerder/mentor van de rechthebbende (de moeder van verzoekster) en de benoeming van een opvolgende bewindvoerder en mentor. De zaak heeft daarmee niet rechtstreeks betrekking op rechten of verplichtingen van verzoekster. Verzoekster is dan ook geen belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 Rv.
5.5
In zaken van curatele, onderbewindstelling of mentorschap worden op grond van artikel 798 lid 2 Rv onder belanghebbenden ook verstaan de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel en de kinderen of, bij gebreke van dezen, de ouders, broers en zusters van degene wiens curatele, goederen of mentorschap het betreft. Voor de vraag of verzoekster is te beschouwen als belanghebbende, is derhalve beslissend of zaken waarin beslist moet worden op een verzoek om ontslag van de bewindvoerder of mentor (artikel 1:448 lid 1 onder e BW resp. artikel 461 lid 1 onder e BW) mede begrepen zijn onder de in artikel 798 lid 2 Rv bedoelde zaken van onderbewindstelling of mentorschap.
5.6
Over het antwoord op laatstbedoelde vraag bestaat geen duidelijkheid. (…).”
2.5.3
Het hof heeft vervolgens op de voet van art. 392 Rv de volgende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld:
“1. Is bij verzoeken tot ontslag van een bewindvoerder of een mentor (en benoeming van een andere) artikel 798 lid 2 Rv van toepassing?
2. Maakt het daarbij verschil of de bewindvoerder/mentor van wie het ontslag wordt verzocht behoort tot de in artikel 1:435 lid 4 BW en artikel 1:452 lid 4 BW bedoelde personen uit de eigen kring van de rechthebbende/betrokkene, dan wel een ander (veelal een professionele bewindvoerder/mentor)?
3. Is voor de beantwoording van de eerste vraag van belang of het verzoek tot ontslag wordt gedaan door de bewindvoerder/mentor zelf of door een van de andere personen, bedoeld in artikel 1:448 lid 2 BW en artikel 1:461 lid 2 BW?
4. Is voor de beantwoording van de eerste vraag van belang of het verzoek strekt tot benoeming van een andere bewindvoerder die behoort tot de in artikel 1:435 lid 4 BW en artikel 1:452 lid 4 BW bedoelde personen uit de eigen kring van de rechthebbende/betrokkene, dan wel een ander (veelal een professionele bewindvoerder/mentor)?
5. In hoeverre geldt voor verzoeken tot ontslag van een curator op grond van artikel 1:385 lid 1 onder d BW hetzelfde?”
2.6
Hoewel de procedure waarin de vragen worden gesteld betrekking heeft op onderbewindstelling en mentorschap, zal de Hoge Raad bij de beantwoording van de vragen ook de in vraag 5 bedoelde maatregel van curatele betrekken (hierna ook: beschermingsmaatregel(en)).
2.7.1
Art. 798 Rv maakt deel uit van de voorschriften die gelden voor rechtspleging in zaken betreffende het personen- en familierecht, in andere zaken dan scheidingszaken. Het bepaalt wie voor de toepassing van Boek III, Titel 6, Afdeling 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering onder ‘belanghebbende’ wordt verstaan. Art. 798 Rv luidt, voor zover van belang:
“1. Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder belanghebbende verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. (…).
2. In zaken van curatele, onderbewindstelling of mentorschap worden onder belanghebbenden bovendien verstaan de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel en de kinderen of, bij gebreke van dezen, de ouders, broers en zusters van degene wiens curatele, goederen of mentorschap het betreft.”
2.7.2
Bij de invoering van art. 798 Rv, met ingang van 1 april 1995, heeft de wetgever het wenselijk geacht in zaken van curatele, onderbewindstelling of mentorschap de kring van belanghebbenden uit te breiden ten opzichte van lid 1 van die bepaling. Daaraan lag ten grondslag de gedachte dat een aantal personen op wier rechten of verplichtingen een dergelijke zaak in ieder geval niet ‘rechtstreeks betrekking heeft’ in de zin van lid 1 [2] , wel is toegelaten om verzoeken te doen en verweer te voeren, en dat het niet gewenst is deze mogelijkheid ingrijpend te beperken.
De wetgever heeft destijds niet met zoveel woorden verduidelijkt wat moet worden verstaan onder ‘zaken van curatele, onderbewindstelling of mentorschap’. Wel valt uit de verwijzing, in de wetsgeschiedenis, naar een aantal wettelijke bepalingen betreffende curatele en onderbewindstelling, op te maken dat de wetgever daarbij in elk geval het oog had op de instelling en opheffing van een beschermingsmaatregel. [3] Dat de wetgever andersoortige procedures in het kader van een beschermingsmaatregel heeft willen uitsluiten van het toepassingsbereik van art. 798 lid 2 Rv, blijkt daaruit echter niet.
2.7.3
De rechtspraak van de Hoge Raad houdt in dat het van de aard en strekking van de voorliggende procedure afhangt welke personen daarbij als belanghebbende in de zin van art. 798 lid 2 Rv moeten worden aangemerkt. Zo is in 2002 en 2014 ten aanzien van onderbewindstelling geoordeeld dat een machtigingsprocedure als bedoeld in de art. 1:438 lid 2 BW en 1:441 lid 2 BW niet kan worden aangemerkt als een ‘zaak van onderbewindstelling’ als bedoeld in art. 798 lid 2 Rv, nu het bij zodanige machtiging om een beperkte regeling gaat, waarbij slechts de rechthebbende en de bewindvoerder zijn betrokken, zodat de in art. 798 lid 2 Rv opgenomen uitbreiding van de kring van belanghebbenden niet in overeenstemming is met de aard en strekking van een dergelijke procedure. [4]
2.7.4
Voor het antwoord op de vraag of een procedure over ontslag van een curator, bewindvoerder of mentor naar haar aard en strekking kan worden aangemerkt als een zaak van respectievelijk curatele, onderbewindstelling of mentorschap, is het volgende van belang.
2.7.5
Met de inwerkingtreding per 1 januari 2014 van de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap [5] is de wettelijke regeling van deze beschermingsmaatregelen gelijkgetrokken en aangepast. Daarbij is de kring van personen die bevoegd is een verzoek te doen tot instelling van een beschermingsmaatregel uitgebreid. Ook zijn de aan deze personen toekomende bevoegdheden verruimd. Aan een en ander lag onder meer de wens ten grondslag om meer personen uit de nabije omgeving van de rechthebbende bij diens bescherming te betrekken en daarmee tevens de controle op de taakvervulling door curatoren, bewindvoerders en mentoren te bevorderen. [6]
2.7.6
Tot de hiervoor in 2.7.5 bedoelde verruiming van bevoegdheden behoort dat degenen die gerechtigd zijn een beschermingsmaatregel te verzoeken, ook bevoegd zijn het ontslag van de curator, de bewindvoerder of de mentor te verzoeken (zie voor curatele art. 1:385 lid 1, aanhef en onder d, BW in verbinding met art. 1:379 BW; voor onderbewindstelling art. 1:448 lid 2 BW in verbinding met art. 1:432 leden 1 en 2 BW; en voor mentorschap art. 1:461 lid 2 BW in verbinding met art. 1:451 leden 1 en 2 BW). De wetgever heeft ten aanzien van de bij een beschermingsmaatregel te betrekken personen dus een verband gelegd tussen de bevoegdheid te verzoeken om instelling van een maatregel en het kunnen uitoefenen van invloed op de keuze van de met de uitvoering van de maatregel te belasten persoon.
De in art. 798 lid 2 Rv genoemde verwanten behoren tot de personen die een beschermingsmaatregel kunnen verzoeken en daarmee naar huidig recht tot degenen die een verzoek kunnen indienen tot ontslag van de curator, bewindvoerder of mentor.
2.7.7
Gelet op hetgeen hiervoor in 2.7.3-2.7.6 is overwogen, volgt uit de aard en strekking van de sinds 2014 geldende wettelijke regeling van beschermingsmaatregelen dat een procedure over ontslag van een curator, bewindvoerder of mentor behoort tot ‘zaken van curatele, onderbewindstelling of mentorschap’ als bedoeld in art. 798 lid 2 Rv. Hetzelfde geldt voor de benoeming van een opvolgend curator, bewindvoerder of mentor. Die kwestie ligt immers in het verlengde van een ontslag, en daarover wordt doorgaans in dezelfde procedure beslist. Dit brengt mee dat de in art. 798 lid 2 Rv genoemde verwanten, indien zij niet zelf als verzoeker optreden, in een procedure waarin ontslag van een curator, bewindvoerder of mentor, en in voorkomend geval de benoeming van een opvolger, aan de orde is, als belanghebbenden in de procedure moeten worden betrokken. [7]
2.8
Uit het voorgaande volgt dat de eerste prejudiciële vraag bevestigend moet worden beantwoord: in procedures over ontslag van een bewindvoerder of een mentor en benoeming van een opvolger is art. 798 lid 2 Rv van toepassing. De tweede tot en met vierde vraag moeten ontkennend worden beantwoord. De vijfde vraag moet aldus worden beantwoord dat art. 798 lid 2 Rv ook van toepassing is in procedures over ontslag van een curator en de benoeming van een opvolger.

3.Beslissing

De Hoge Raad beantwoordt de vragen op de hiervoor in 2.8 weergegeven wijze.
Deze beslissing is gegeven door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, C.H. Sieburgh, A.E.B. ter Heide en S.J. Schaafsma, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op
18 juni 2021.

Voetnoten

1.Gerechtshof Den Haag 2 december 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2330.
2.Zie o.a. HR 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:463, rov. 3.4.3.
3.Zie voor een en ander Kamerstukken II 1991/92, 22487, nr. 3, p. 8.
4.HR 24 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:160, rov. 3.5, onder verwijzing naar HR 11 januari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD4932, rov. 3.4.
5.Wet van 16 oktober 2013 tot wijziging van enige bepalingen van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek inzake curatele, onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen en mentorschap ten behoeve van meerderjarigen en enige andere bepalingen (Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap), Stb. 2013, 414.
6.Vgl. Kamerstukken II 2011/12, 33054, nr. 3, p. 4 en 18.
7.Vgl. Kamerstukken II 2011/12, 33054, nr. 6, p. 18 en Kamerstukken I 2013/14, 33054, nr. C, p. 6.