ECLI:NL:HR:2021:716

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 mei 2021
Publicatiedatum
7 mei 2021
Zaaknummer
21/01009
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake inkomstenbelasting en belastingrente

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 mei 2021 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van belanghebbende, vertegenwoordigd door [A], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 31 december 2020, die op zijn beurt weer voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 augustus 2019. De kwestie betrof een aanslag in de inkomstenbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente voor het jaar 2015.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie niet tijdig was ingediend. De griffier van het Hof had op 7 januari 2021 een afschrift van de uitspraak aan de partijen verzonden, en het beroepschrift was pas op 10 maart 2021 bij de Hoge Raad ontvangen. Dit was na de termijn van zes weken die eindigde op 18 februari 2021, zoals voorgeschreven in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad heeft ook overwogen dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend in de zin van artikel 6:9, lid 2, Awb.

Belanghebbende kreeg de gelegenheid om aan te tonen dat het beroepschrift voor het einde van de beroepstermijn ter post was bezorgd, maar de door hem aangevoerde redenen werden niet als voldoende geacht. De Hoge Raad concludeerde dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moest worden verklaard. Daarnaast werd er geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Het arrest werd openbaar uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/01009
Datum7 mei 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende),
vertegenwoordigd door [A],
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 31 december 2020, nr. 19/00555, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 augustus 2019 (nr. BRE 17/7432) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2015 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De griffier van het Hof heeft op de uitspraak aangetekend dat een afschrift van die uitspraak aangetekend aan partijen is verzonden op 7 januari 2021.
Uit een door de griffier van de Hoge Raad op het beroepschrift in cassatie gestelde aantekening blijkt dat dit beroepschrift op 10 maart 2021 bij de griffie van de Hoge Raad is ontvangen.
Het beroepschrift in cassatie is dus niet ingediend binnen de in artikel 6:7 Awb gestelde termijn van zes weken, die in dit geval eindigde op 18 februari 2021. Het is evenmin tijdig ingediend in de zin van artikel 6:9, lid 2, Awb.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij brief van 16 maart 2021 in de gelegenheid gesteld aan te tonen dat het beroepschrift voor het einde van de beroepstermijn ter post is bezorgd, of mee te delen waarom de beroepstermijn is overschreden. Hetgeen belanghebbende in zijn op 30 maart 2021 ontvangen brief aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Het beroep in cassatie moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2021.