ECLI:NL:HR:2021:460

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
25 maart 2021
Zaaknummer
20/02264
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de schuldsaneringsregeling na faillietverklaring in verzetprocedure

In deze zaak heeft de Hoge Raad zich gebogen over de vraag of een schuldenaar die failliet is verklaard, in de verzetprocedure alsnog kan verzoeken om toelating tot de schuldsaneringsregeling op basis van artikel 3 van de Faillissementswet (Fw). De schuldenaar, hierna aangeduid als [de Schuldenaar], was niet verschenen tijdens de faillissementsprocedure en had geen verzoek ingediend om de schuldsaneringsregeling. Na zijn faillietverklaring heeft hij verzet aangetekend en verzocht om toelating tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, met de overweging dat de mogelijkheid om een verzoek in te dienen was vervallen na de faillietverklaring. Het hof heeft deze beslissing bekrachtigd, maar de Hoge Raad oordeelt dat het hof een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd. De Hoge Raad stelt dat de schuldenaar in de verzetprocedure wel degelijk een verzoek om toelating tot de schuldsaneringsregeling kan indienen, ook al is het faillissement al uitgesproken. De Hoge Raad vernietigt de eerdere uitspraken van het hof en de rechtbank en verwijst de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. De Hoge Raad benadrukt dat de wetgeving erop gericht is om faillissementen zoveel mogelijk te voorkomen en dat de schuldenaar in de verzetprocedure de kans moet krijgen om zijn belangen te verdedigen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer20/02264
Datum26 maart 2021
ARREST
In de zaak van
[de Schuldenaar],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: [de Schuldenaar],
advocaat: J. van Weerden,
tegen
[de Schuldeiser],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
hierna: [de Schuldeiser],
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
het vonnis in de zaak C/08/20/115 F van de rechtbank Overijssel van 13 mei 2020;
het vonnis in de zaak 248699 FT RK 20.336 van de rechtbank Overijssel van 12 juni 2020;
het arrest in de zaak 200.279.813 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 juli 2020.
[de Schuldenaar] heeft tegen het arrest beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[de Schuldeiser] heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot vernietiging en verwijzing.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
Het gaat in deze uitspraak om de vraag of een schuldenaar die niet is verschenen in de procedure tot faillietverklaring en door de rechtbank failliet is verklaard, in de verzetprocedure alsnog op de voet van art. 3 Fw om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling kan verzoeken.
2.2
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [de Schuldeiser] heeft de rechtbank verzocht om [de Schuldenaar] in staat van faillissement te verklaren.
(ii) Bij aangetekende brief van 7 april 2020 heeft de rechtbank [de Schuldenaar] opgeroepen voor de behandeling van het faillissementsverzoek. In die brief heeft de rechtbank [de Schuldenaar] erop gewezen dat hij binnen veertien dagen een schuldsaneringsverzoek kan indienen.
(iii) [de Schuldenaar] heeft niet gereageerd op de brief en is bij de rechtbank niet verschenen.
(iv) Bij vonnis van 13 mei 2020 heeft de rechtbank [de Schuldenaar] in staat van faillissement verklaard.
(v) Op 26 mei 2020 heeft [de Schuldenaar] bij de rechtbank een verzetschrift ingediend. Daarin heeft hij verzocht om hem, onder vernietiging van het vonnis tot faillietverklaring, toe te laten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, dan wel om het faillissement op te heffen onder gelijktijdige toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
2.3
Bij vonnis van 12 juni 2020 (hierna: het verzetvonnis) heeft de rechtbank het verzet afgewezen. De rechtbank heeft daartoe, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen.
Het faillissement van [de Schuldenaar] is op 13 mei 2020 terecht en op goede gronden uitgesproken. Daarmee is de behandeling van het verzoekschrift strekkende tot faillietverklaring van [de Schuldenaar] op 13 mei 2020 gesloten en is de mogelijkheid van schorsende werking aan het verzoek om toelating tot de schuldsaneringsregeling komen te vervallen. Door het instellen van verzet kan niet alsnog een beroep op de schuldsaneringsregeling worden gedaan.
Als het faillissement eenmaal is uitgesproken, kan de schuldenaar – ook als hij hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis tot faillietverklaring – nog slechts binnen de grenzen van art. 15b lid 1 Fw om toepassing van de schuldsaneringsregeling verzoeken. In het geval van verzet tegen de faillietverklaring is dat niet anders. [de Schuldenaar] heeft bovendien na het beëindigen van zijn faillissement nog steeds de mogelijkheid om aan de rechtbank te vragen om hem toe te laten tot de schuldsaneringsregeling.
Een andere uitkomst acht de rechtbank onredelijk. [de Schuldenaar] is immers voorafgaand aan de behandeling van het verzoek tot faillietverklaring op de wettelijk vereiste wijze opgeroepen en daarmee heeft hij voldoende gelegenheid gehad om een verzoek om toelating tot de schuldsaneringsregeling in te dienen. Dat [de Schuldenaar] dat laatste niet (tijdig) heeft gedaan, dient voor zijn rekening te blijven.
2.4
Het hof heeft het verzetvonnis bekrachtigd en het door [de Schuldenaar] meer of anders verzochte afgewezen. [1] Het heeft daartoe, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen.
Aangenomen kan worden dat de brief van de rechtbank van 7 april 2020 [de Schuldenaar] heeft bereikt op de wijze zoals bedoeld in art. 3:37 BW. Daarmee had [de Schuldenaar] kunnen weten van de datum van de faillissementszitting en van de mogelijkheid om, ter afwering van het faillissementsverzoek, een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling in te dienen. (rov. 3.4-3.6)
[de Schuldenaar] kan (thans) niet op grond van art. 15b lid 1 Fw het faillissement laten omzetten in een schuldsaneringsregeling. Bij art. 15b lid 1 Fw is immers uitgangspunt dat de gefailleerde door niet aan hem toe te rekenen omstandigheden niet om toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft verzocht. Van een dergelijke situatie is hier geen sprake. (rov. 3.7)

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel 2 van het middel klaagt dat het hof van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan voor zover het hof, met de rechtbank, heeft geoordeeld dat een op de voet van art. 3 Fw gedaan verzoek om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling niet alsnog in de verzetprocedure kan worden gedaan.
3.2.1
Art. 3 lid 1 Fw bepaalt dat indien een verzoek tot faillietverklaring een natuurlijke persoon betreft en hij geen verzoek heeft ingediend tot het uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling, de griffier de schuldenaar terstond bij brief kennisgeeft dat hij binnen veertien dagen na de dag van de verzending van die brief alsnog een verzoek kan indienen als bedoeld in art. 284 Fw.
Indien een verzoek tot faillietverklaring en een verzoek tot het uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling gelijktijdig aanhangig zijn, komt ingevolge art. 3a lid 1 Fw eerst het verzoek tot het uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling in behandeling.
Art. 3a lid 2 Fw bepaalt dat de behandeling van het verzoek tot faillietverklaring wordt geschorst totdat bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak is beslist op het verzoek tot het uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Ingevolge art. 3a lid 3 Fw vervalt het verzoek tot faillietverklaring van rechtswege door de uitspraak tot de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling.
3.2.2
De art. 3 en 3a Fw strekken ertoe dat zoveel mogelijk wordt tegengegaan dat een natuurlijke persoon failleert. [2] Indien mogelijk dient voorrang te worden gegeven aan (de behandeling van een verzoek tot) de toepassing van de schuldsaneringsregeling boven (de behandeling van een verzoek tot) het faillissement van een natuurlijke persoon. [3] Gelet op deze strekking heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de in art. 3 lid 1 Fw genoemde termijn van veertien dagen geen fatale termijn is. De natuurlijke persoon ten aanzien van wie de faillietverklaring is verzocht, kan een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling indienen zolang de behandeling van het faillissementsverzoek nog niet is gesloten. Daarbij heeft de Hoge Raad geoordeeld dat dit ook nog mogelijk is indien het faillissementsverzoek, nadat het door de rechtbank is afgewezen, in hoger beroep wordt behandeld. Is evenwel eenmaal het faillissement uitgesproken, dan kan de schuldenaar – ook indien hij hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis tot faillietverklaring – slechts binnen de in art. 15b Fw vermelde grenzen om toepassing van de schuldsaneringsregeling verzoeken. [4]
3.2.3
De schuldenaar die in staat van faillissement is verklaard terwijl hij op de aanvraag tot faillietverklaring niet is gehoord, heeft op grond van art. 8 lid 2 Fw recht van verzet. Door het instellen van het rechtsmiddel van verzet wordt de instantie heropend en op tegenspraak in dezelfde instantie voortgezet. Het verzet biedt de verweerder die niet was verschenen en daardoor zijn belangen bij de rechter niet heeft verdedigd, daartoe alsnog de gelegenheid. [5]
3.2.4
Het past bij de hiervoor in 3.2.3 genoemde strekking van het rechtsmiddel van verzet, dat de schuldenaar die in verzet komt van het vonnis waarbij hij failliet is verklaard, in de verzetprocedure alsnog op de voet van art. 3 Fw om toelating tot de schuldsaneringsregeling kan verzoeken. Dit strookt ook met het hiervoor in 3.2.2 genoemde uitgangspunt dat het faillissement van een natuurlijke persoon zoveel mogelijk moet worden tegengegaan.
Het vorenstaande brengt mee dat de hiervoor in 3.2.2 vermelde regel dat indien eenmaal het faillissement is uitgesproken, de schuldenaar slechts binnen de in art. 15b Fw vermelde grenzen om toepassing van de schuldsaneringsregeling kan verzoeken, niet geldt in de verzetprocedure.
3.3.1
In het oordeel van het hof ligt besloten dat het verzoek van [de Schuldenaar] om toelating tot de schuldsaneringsregeling niet in de verzetprocedure kon worden gedaan. Gelet op hetgeen hiervoor in 3.2.4 is overwogen, getuigt dat oordeel van een onjuiste rechtsopvatting. De daartegen gerichte klacht slaagt.
3.3.2
Het arrest van het hof kan gelet op het voorgaande niet in stand blijven. Dat geldt ook voor het verzetvonnis van de rechtbank. De Hoge Raad zal beide uitspraken vernietigen en de zaak terugwijzen naar de rechtbank.
Na terugwijzing dient de rechtbank in de verzetprocedure alsnog op de voet van art. 3 Fw te beslissen op het verzoek van [de Schuldenaar] om toelating tot de schuldsaneringsregeling. Indien na terugwijzing wordt geoordeeld dat het verzoek om toelating tot de schuldsaneringsregeling voor toewijzing in aanmerking komt, dient, onder gegrondverklaring van het verzet, het vonnis waarbij de schuldenaar in staat van faillissement is verklaard te worden vernietigd, en dient gelijktijdig de toepassing van de schuldsaneringsregeling te worden uitgesproken. Overeenkomstig het bepaalde in art. 3a lid 3 Fw is in dat geval daarmee het verzoek tot faillietverklaring van rechtswege vervallen.
3.4
Gelet op hetgeen hiervoor is geoordeeld, behoeft onderdeel 1 geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
  • vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 juli 2020;
  • vernietigt het vonnis van de rechtbank Overijssel van 12 juni 2020;
  • wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Dit arrest is gewezen door de president G. de Groot als voorzitter, de vicepresident M.V. Polak, en de raadsheren G. Snijders, T.H. Tanja-van den Broek en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op
26 maart 2021.

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 20 juli 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:5787.
2.Kamerstukken II 1992/93, 22969, nr. 3, p. 29.
3.HR 6 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7774, rov. 3.4.1.
4.Zie voor een en ander HR 29 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4947, rov. 3.4 en HR 9 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1064, rov. 3.4.1.
5.HR 5 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1473, rov. 3.3.4.