In deze zaak heeft de Hoge Raad zich gebogen over de vraag of een schuldenaar die failliet is verklaard, in de verzetprocedure alsnog kan verzoeken om toelating tot de schuldsaneringsregeling op basis van artikel 3 van de Faillissementswet (Fw). De schuldenaar, hierna aangeduid als [de Schuldenaar], was niet verschenen tijdens de faillissementsprocedure en had geen verzoek ingediend om de schuldsaneringsregeling. Na zijn faillietverklaring heeft hij verzet aangetekend en verzocht om toelating tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, met de overweging dat de mogelijkheid om een verzoek in te dienen was vervallen na de faillietverklaring. Het hof heeft deze beslissing bekrachtigd, maar de Hoge Raad oordeelt dat het hof een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd. De Hoge Raad stelt dat de schuldenaar in de verzetprocedure wel degelijk een verzoek om toelating tot de schuldsaneringsregeling kan indienen, ook al is het faillissement al uitgesproken. De Hoge Raad vernietigt de eerdere uitspraken van het hof en de rechtbank en verwijst de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. De Hoge Raad benadrukt dat de wetgeving erop gericht is om faillissementen zoveel mogelijk te voorkomen en dat de schuldenaar in de verzetprocedure de kans moet krijgen om zijn belangen te verdedigen.