ECLI:NL:HR:2021:43

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 januari 2021
Publicatiedatum
14 januari 2021
Zaaknummer
19/03778
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over voeging in hoger beroep van een partij die al in eerste aanleg was gevoegd

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 januari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Stichting Sona en AT Osborne B.V. en Berenschot International B.V. De zaak betreft een conflict dat is ontstaan in het kader van de bouw van een nieuw ziekenhuis op Curaçao, waarbij Sona als opdrachtgever een beheersovereenkomst had gesloten met Berenschot, die op haar beurt een overeenkomst had gesloten met AT Osborne voor contractbegeleiding. Na een conflict heeft Sona Berenschot ontheven van haar verplichtingen, wat leidde tot een geschil over de uitvoering van de overeenkomst. Berenschot heeft vervolgens vorderingen ingesteld tegen AT Osborne, en Sona heeft verzocht zich aan de zijde van AT Osborne te voegen in het hoger beroep. Het hof heeft Sona echter niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot voeging, omdat zij in eerste aanleg al als procespartij was betrokken en niet zelf hoger beroep had ingesteld. De Hoge Raad oordeelt dat Sona, ondanks het niet instellen van hoger beroep, zich opnieuw kan voegen in het hoger beroep van AT Osborne, mits zij voldoende belang heeft. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het gerechtshof en wijst de zaak terug naar dat hof, waarbij Berenschot in de kosten van het cassatieberoep wordt veroordeeld.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer19/03778
Datum15 januari 2021
ARREST
In de zaak van
STICHTING SONA,
gevestigd te Curaçao,
EISERES tot cassatie,
hierna: Sona,
advocaten: B.T.M. van der Wiel en L.V. van Gardingen,
tegen
AT OSBORNE B.V.,
gevestigd te Baarn,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: AT Osborne,
niet verschenen.
en tegen
BERENSCHOT INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Utrecht,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: Berenschot,
advocaat: M.E. Bruning,

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar:
de vonnissen in de zaak C/16/437389/HA ZA 17-354 van de rechtbank Midden-Nederland van 3 januari 2018 en 25 juli 2018;
het arrest in de zaak 200.252.618 van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 14 mei 2019;
zijn arrest tussen partijen in deze zaak van 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:601.
Sona heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
Berenschot heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
Tegen AT Osborne is verstek verleend.
De zaak is voor Berenschot toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot vernietiging en tot terugwijzing.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) In het kader van de bouw van een nieuw ziekenhuis (hierna: het Project) heeft de openbare rechtspersoon Curaçao als opdrachtgever een beheersovereenkomst gesloten met Sona.
(ii) Sona heeft ter uitvoering van de beheersovereenkomst een managementovereenkomst gesloten met Berenschot als uitvoeringsorganisatie.
(iii) Ter uitvoering van de managementovereenkomst heeft Berenschot met AT Osborne een overeenkomst gesloten betreffende de contractbegeleiding voor de bouwwerkzaamheden ten behoeve van het Project.
(iv) Tussen Berenschot en Sona is een conflict ontstaan over de uitvoering van het Project. Sona heeft Berenschot ontheven van haar verplichtingen onder de managementovereenkomst. Berenschot heeft deze ontheffing niet aanvaard en haar werkzaamheden voor Sona opgeschort op de grond dat Sona toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de managementovereenkomst.
(v) Berenschot heeft aan AT Osborne meegedeeld dat ook zij alle werkzaamheden voor Sona met onmiddellijke ingang dient op te schorten. AT Osborne heeft meegedeeld dat zij deze instructie niet kan opvolgen, waarna Berenschot haar betalingen aan AT Osborne heeft opgeschort.
(vi) Sona en AT Osborne hebben vervolgens een overeenkomst gesloten waarbij een bouwprojectmanager in dienst van AT Osborne wordt gemachtigd om namens Sona op te treden bij de uitvoering van het Project.
(vii) Sona heeft aan Berenschot meegedeeld dat zij de tussen hen gesloten managementovereenkomst heeft ontbonden.
2.2
In dit geding heeft Berenschot, voor zover in cassatie van belang, jegens AT Osborne vorderingen ingesteld die voortvloeien uit de tussen hen gesloten overeenkomst.
2.3
De rechtbank heeft Sona toegestaan zich aan de zijde van AT Osborne te voegen. [1] Bij eindvonnis heeft de rechtbank de vorderingen van Berenschot gedeeltelijk toegewezen. [2]
2.4
AT Osborne heeft bij aan Berenschot uitgebrachte dagvaarding hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis. Sona heeft gevorderd zich te mogen voegen aan de zijde van AT Osborne.
2.5
Het hof heeft Sona niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot voeging. [3] Daartoe heeft het hof het volgende overwogen.
De rechtbank heeft de voeging van Sona aan de zijde van AT Osborne reeds toegestaan, waardoor Sona in de procedure is gaan gelden als procespartij en geen derde partij is die zich voor het eerst in hoger beroep wil voegen. Aan de in eerste aanleg gevoegde partij komt het recht toe zelfstandig en op zelfstandig aangevoerde gronden een rechtsmiddel tegen de uitspraak aan te wenden, waarbij zij in de regel ook belang zal hebben als de partij aan wier zijde zij zich in eerste aanleg heeft gevoegd ook een rechtsmiddel aanwendt. Daarvan is in dit geval sprake, aangezien AT Osborne hoger beroep heeft ingesteld. Sona heeft desondanks niet zelf gebruik gemaakt van haar recht om hoger beroep in te stellen. Nu voeging niet kan dienen als middel tot herstel van het verzuim om (tijdig) een rechtsmiddel aan te wenden, moet Sona niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering tot voeging in het door AT Osborne ingestelde hoger beroep. (rov. 3.2)
Het voorgaande kan anders zijn in het geval (ook) Berenschot zelf hoger beroep had ingesteld, of alsnog incidenteel hoger beroep instelt, zonder Sona als in eerste aanleg gevoegde partij in dat hoger beroep te betrekken. In dat geval kan Sona, ook al was zij reeds partij in eerste aanleg, zich bij voldoende belang in hoger beroep opnieuw voegen aan de zijde van AT Osborne. Berenschot heeft evenwel niet zelf hoger beroep ingesteld en in haar memorie van antwoord in het voegingsincident meegedeeld te berusten in de afwijzing van haar gebods- of verbodsvorderingen. Ook dat brengt met zich dat er thans geen grond bestaat voor toewijzing van de door Sona gevorderde voeging. (rov. 3.3)

3.Beoordeling van het middel

3.1
Het middel bestrijdt het hiervoor in 2.5 weergegeven oordeel als onjuist dan wel onbegrijpelijk. De door het hof vermelde gronden kunnen volgens het middel niet de conclusie dragen dat Sona haar wettelijke recht om als gevoegde partij steun te bieden aan het standpunt van een procespartij in hoger beroep, niet kan uitoefenen. Zij heeft daarbij het vereiste belang en de vordering tot voeging dient niet hetzelfde doel als het instellen van een zelfstandig rechtsmiddel. Van een gevoegde partij kan niet gevergd worden steeds zekerheidshalve een rechtsmiddel aan te wenden. Voor het beoordelen van de ontvankelijkheid van een vordering tot voeging is verder niet van belang of de partij die het hoger beroep instelt zonder de gevoegde partij daarin te betrekken, de ondersteunde of de bestreden partij is, aldus het middel.
3.2
Eenieder die belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan vorderen zich daarin te mogen voegen (art. 217 Rv). Voor het aannemen van een zodanig belang is voldoende dat de partij die voeging vordert, nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde zij zich voegt. Onder nadelige gevolgen zijn in dit verband te verstaan de feitelijke of juridische gevolgen die de toe- dan wel afwijzing van de in die procedure ingestelde vordering of het gezag van gewijsde van in de uitspraak in die procedure gegeven eindbeslissingen zal kunnen hebben voor degene die de voeging vordert. [4]
3.3
De bevoegdheid van een procespartij om een rechtsmiddel aan te wenden, sluit niet uit dat die partij een gerechtvaardigd belang erbij kan hebben om louter door middel van een vordering tot voeging in de volgende instantie, betrokken te blijven bij het geding en het standpunt van de partij aan wier zijde zij zich voegt, te ondersteunen door aanvoering van nadere argumenten. Wel kan een vordering tot voeging worden afgewezen wegens strijd met de eisen van een goede procesorde of wegens misbruik van procesrecht. [5]
3.4
Sona was na haar voeging in eerste aanleg procespartij in de procedure tussen Berenschot en AT Osborne. AT Osborne heeft hoger beroep ingesteld tegen het in die procedure gewezen eindvonnis, maar Sona daarin niet als procespartij betrokken. De omstandigheid dat Sona ervan heeft afgezien zelf hoger beroep in te stellen, staat niet eraan in de weg dat zij zich, bij voldoende belang als hiervoor in 3.2 bedoeld, in hoger beroep wederom aan de zijde van AT Osborne voegt (zie hiervoor in 3.3). Het andersluidende oordeel van het hof berust dan ook op een onjuiste rechtsopvatting. Het middel slaagt.
3.5
Nu AT Osborne zich in hoger beroep ter zake van de door Sona gevorderde voeging aan het oordeel van het hof heeft gerefereerd en in cassatie geen verweer heeft gevoerd, en zij de vernietigde beslissing dus niet heeft uitgelokt, noch verdedigd, zal zij niet in de kosten van het cassatieberoep worden veroordeeld.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 mei 2019;
- wijst het geding terug naar dat hof;
- veroordeelt Berenschot in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Sona begroot op € 991,19 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Berenschot deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, C.H. Sieburgh en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op
15 januari 2021.

Voetnoten

1.Rechtbank Midden-Nederland 3 januari 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:417.
2.Rechtbank Midden-Nederland 25 juli 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:5183.
3.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 14 mei 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:4187.
4.HR 15 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1787, rov. 2.3.
5.HR 15 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1787, rov. 2.4.4.