ECLI:NL:HR:2021:1981
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2015
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 december 2021 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] te [Z], Verenigd Koninkrijk, tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 11 augustus 2020, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag werd behandeld. De Rechtbank had in deze zaak een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2015 opgelegd aan de belanghebbende.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door C.J. Roozen, heeft een aantal middelen voorgesteld in het cassatieberoep. De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat de middelen 1, 2, 4 en 5 falen op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2021:1845). Het derde middel kon evenmin tot cassatie leiden, omdat de Hoge Raad niet verplicht is om te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen.
De Hoge Raad heeft uiteindelijk het beroep in cassatie ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken en is een bevestiging van de eerdere uitspraken in de belastingzaak van belanghebbende.