ECLI:NL:HR:2021:1845
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over belastingheffing van loon genoten aan boord van een schip in (af)bouwfase
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 december 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de belastingheffing van een belanghebbende die in 2014 en 2015 in dienstbetrekking was bij een Zwitserse onderneming. De belanghebbende, vertegenwoordigd door V.J. de Groot, had beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, die oordeelde dat de belastingheffing over het loon van de belanghebbende in Nederland moest plaatsvinden. De belanghebbende werkte aan boord van een schip dat in (af)bouwfase verkeerde en dat bestemd was voor het leggen van pijpen en het verplaatsen van boorplatforms. De Hoge Raad moest beoordelen of de bemanning van het schip recht had op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting op basis van het belastingverdrag tussen Nederland en Zwitserland. Het Hof had geoordeeld dat het schip gedurende de jaren 2014 en 2015 niet was geëxploiteerd voor het vervoer van personen of goederen in internationaal verkeer, en dat het heffingsrecht over het loon van de belanghebbende aan Nederland was toegewezen. De Hoge Raad heeft dit oordeel bevestigd en het beroep in cassatie ongegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de belanghebbende niet tot cassatie konden leiden, en dat de feiten geen andere conclusie toelieten dan dat het schip niet voldeed aan de voorwaarden voor belastingheffing in het buitenland. De proceskosten werden niet toegewezen.