Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
14 december 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure ingesteld door het openbaar ministerie. De zaak betreft een jeugdige verdachte die was vrijgesproken van het medeplegen van brandstichting van negen auto’s. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden had de verdachte vrijgesproken op grond dat de vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten niet was komen vast te staan. De Hoge Raad heeft het oordeel van het hof dat de verklaring van de medeverdachte, die deze als verdachte in zijn eigen strafzaak had afgelegd, niet zonder meer als bewijsmiddel kon worden gebruikt in de zaak van de verdachte, als niet begrijpelijk gekwalificeerd. De Hoge Raad oordeelde dat de bepaling in artikel 341 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering niet van toepassing is op verklaringen van een medeverdachte wiens strafzaak niet gevoegd is met die van de verdachte. Dit leidde tot een partiële vernietiging van het arrest van het hof en een terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.