ECLI:NL:RBMNE:2023:6092

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
16/254293-22 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing en diefstal met geweld door meerdere verdachten, met gebruik van sociale media voor het maken van een afspraak

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die samen met mededaders zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing en diefstal van in totaal € 2.200,-. De feiten vonden plaats op 20 oktober 2020 te Houten, waar de verdachte en zijn mededaders de heer [slachtoffer] onder bedreiging met geweld dwongen tot afgifte van geld en een bankpas met bijbehorende pincode. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders via sociale media contact hadden gelegd met het slachtoffer, die in de veronderstelling verkeerde een afspraak te hebben met een meisje. Tijdens de ontmoeting werd hij door de verdachten met geweld benaderd en gedwongen om geld en zijn bankpas af te geven. De rechtbank heeft de verklaringen van de medeverdachten en het slachtoffer als bewijs gebruikt en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van de verdachte. De verdachte is jong en heeft al eerder met de justitie te maken gehad, maar de rechtbank oordeelde dat een taakstraf van 50 uren passend was, mede omdat de redelijke termijn niet was overschreden en er rekening werd gehouden met de oudere feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/254293-22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 11 juli 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] ( [postcode] ) in [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 11 april 2023 en 27 juni 2023. De zaak is op laatstgenoemde datum inhoudelijk behandeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. N. Schapendonk en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J. Bredius, advocaat te Zeist, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:op 20 oktober 2020 te Houten samen met anderen met (bedreiging met) geweld € 200,- en/of een bankpas (met bijbehorende pincode) van [slachtoffer] heeft gestolen;
en/of
op 20 oktober 2020 te Houten samen met anderen met (bedreiging met) geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot afgifte van € 200,- en/of een bankpas (met bijbehorende pincode);
feit 2:op 20 oktober 2020 te Houten samen met anderen € 2.000,- van [slachtoffer] heeft gestolen door middel van een valse sleutel (pincode);

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 ten laste gelegde, met uitzondering van de diefstal met geweld, wettig en overtuigend te bewijzen. Ook het onder feit 2 ten laste gelegde is wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.
De raadsman heeft bepleit dat het proces-verbaal van de terechtzitting van 14 december 2021 in de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte 1] moet worden uitgesloten van het bewijs. De raadsman heeft aangevoerd dat de persoonsgegevens van verdachte openbaar zijn gemaakt, nu zijn voor- en achternaam opgenomen zijn in het proces-verbaal. Dit in strijd is met de verwerking van persoonsgegevens en privacyregels (AVG). Daarnaast heeft de rechtbank, door de volgende zinsnede in het proces-verbaal op te nemen:
ik was met [verdachte] [de rechtbank begrijpt: [verdachte] ] en [medeverdachte 2] [de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2] ]’, inbreuk gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde. De rechtbank doet in het proces-verbaal vaststellingen en heeft daarmee al een oordeel gegeven, wat maakt dat sprake is van een inbreuk op het ne bis in idem-beginsel. Ook verzet artikel 341 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) zich tegen het gebruik van de verklaring van [medeverdachte 1] als bewijsmiddel. De raadsman heeft tot slot bepleit dat de verklaring van [medeverdachte 1] in het verkorte proces-verbaal leugenachtig, onwaar en onbetrouwbaar is. Verdachte is eerder, in het kader van een andere strafzaak, ook onterecht door [medeverdachte 1] beschuldigd, hetgeen ook door de rechtbank bij vonnis van 4 januari 2022 is vastgesteld. Bovendien heeft de verdediging [medeverdachte 1] niet kunnen horen over zijn verklaring. Bij bewijsuitsluiting van het proces-verbaal van 14 december 2021 bevat het voorliggende dossier volgens de raadsman onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten te komen.
In het geval de rechtbank niet tot bewijsuitsluiting van het proces-verbaal overgaat en de ten laste gelegde feiten bewezen verklaart, heeft de raadsman voorwaardelijk verzocht om de griffier op de zitting van 14 december 2021, [A] , als getuige te horen over de gemaakte belangenafweging en het verzoek van de officier van justitie. De verklaring van [medeverdachte 1] en het opgemaakte proces-verbaal zijn de aanleiding geweest verdachte te vervolgen en er is dan ook sprake van verdedigingsbelang.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De bruikbaarheid van het verkorte proces-verbaal als bewijsmiddel
[medeverdachte 1] is in zijn eigen strafzaak ter terechtzitting van 14 december 2021 gehoord over hetzelfde incident in Houten zoals dat aan verdachte in deze zaak wordt verweten. Op verzoek van de officier van justitie is van die verklaring op grond van artikel 365 Sv een verkort proces-verbaal opgemaakt dat door de voorzitter van de rechtbank (in een andere samenstelling dan deze rechtbank) is ondertekend. Vervolgens heeft de officier van justitie dat proces-verbaal gevoegd in het dossier in de strafzaak tegen verdachte.
De verdediging heeft meerdere redenen aangevoerd waarom het verkorte proces-verbaal niet als bewijsmiddel gebruikt kan worden. De rechtbank is het daar niet mee eens en komt tot de conclusie dat het proces-verbaal voor het bewijs kan worden gebruikt. De rechtbank licht dat oordeel toe.
Schending van (privacy)belangen van de verdachte
De rechtbank stelt voorop dat het verkorte proces-verbaal in overeenstemming met artikel 365 lid 4 Sv is verstrekt. In die bepaling staat dat voorafgaand aan het verstrekken van het proces-verbaal door de voorzitter een belangenafweging wordt gemaakt waarbij onder meer de belangen van de in dat proces-verbaal genoemde personen worden betrokken.
Daaruit volgt dat de voorzitter dus de belangen van verdachte heeft betrokken bij de beslissing tot het verstrekken van het verkorte proces-verbaal, maar die onvoldoende zwaarwegend heeft geacht om het verstrekken te weigeren. Opmerking verdient in dat verband dat het voorkomen van vervolging van verdachte, bijvoorbeeld doordat over hem een belastende verklaring is afgelegd in een andere strafzaak, geen rechtens te beschermen belang is om verstrekking van een proces-verbaal te weigeren. Het verweer kan daarom niet slagen.
De raadsman heeft verder geen specifieke bepaling (van de AVG) genoemd die is geschonden door verstrekking van het verkorte proces-verbaal, zodat de rechtbank in zoverre aan het verweer voorbij gaat.
Schending van beginselen van behoorlijke procesorde en ne bis in idem-beginsel
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het opnemen van de volgende zinsnede in het proces-verbaal: ‘ik was met [verdachte] [de rechtbank begrijpt: [verdachte] ] en [medeverdachte 2] [de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2] ]’ in strijd is met de beginselen van een behoorlijke procesorde en/of het ne bis in idem-beginsel. De rechtbank overweegt in dit verband dat het aan de rechtbank in deze zaak is om te oordelen over wie [medeverdachte 1] heeft bedoeld met de namen ‘ [verdachte] ’ en [medeverdachte 2] ’. Daarom zal de rechtbank geen acht slaan op de conclusie die de rechtbank daaraan (eerder) heeft verbonden in het verkorte proces-verbaal. Van een schending van behoorlijke procesorde is daarom geen sprake. Daarnaast is het opnemen van een conclusie over een achternaam in een proces-verbaal iets anders dan een vervolging, zodat nu geen sprake is van een dubbele vervolging.
Schending van artikel 341 lid 3 Sv
Het wettelijk uitgangspunt is dat de verklaring van een verdachte alleen in zijn eigen strafzaak gebruikt kan worden voor het bewijs. De Hoge Raad heeft echter in 2021 geoordeeld dat de feitenrechter geoorloofd is de verklaring van een medeverdachte, die zijn verklaring heeft afgelegd als verdachte in zijn eigen (separate) strafzaak, te gebruiken als bewijsmiddel in de zaak tegen de verdachte die terechtstaat. Artikel 341 lid 3 Sv is volgens de Hoge Raad dan ook niet van toepassing op verklaringen van medeverdachten van wie de strafzaak niet gevoegd met die van de verdachte wordt behandeld. [1] Een verklaring van een medeverdachte kan aan het bewijs bijdragen indien die persoon als getuige is gehoord in de strafzaak tegen verdachte, alsook wanneer de verklaring is opgetekend in een door de voorzitter en de griffier opgemaakt proces-verbaal ter terechtzitting. Vereist is dat het proces-verbaal deel uitmaakt van het procesdossier tegen verdachte en dat de inhoud van het stuk aan verdachte is meegedeeld (artikel 301 Sv). Op grond van bovenstaand kader is de rechtbank van oordeel dat de wet zich niet verzet tegen het gebruik van de verklaring van [medeverdachte 1] als bewijsmiddel in de zaak tegen verdachte. Het opgemaakte proces-verbaal van de terechtzitting van 14 december 2021 maakt onderdeel uit van de processtukken in de zaak van verdachte en de verdediging heeft tijdig, in elk geval kort voor de regiezitting van 11 april 2023, kennis genomen van dit stuk. Het stond de verdediging vrij om een verzoek te doen [medeverdachte 1] als getuige te horen, bijvoorbeeld ter gelegenheid van de regiezitting van 11 april 2023, ruim voor de inhoudelijke behandeling. De verdediging heeft daarmee afdoende de mogelijkheid gehad de verklaring van [medeverdachte 1] op haar betrouwbaarheid te toetsen. De verdediging heeft een dergelijk verzoek echter niet gedaan.
Bewijsmiddelen
T.a.v. feit 1 en feit 2 [2] :
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] staat onder meer het volgende:
Op 21 oktober 2020 ontving ik per mail een klantenverzoek/terugbelbericht. In de melding stond een verklaring van wat deze man (de rechtbank begrijpt: de heer [slachtoffer] ) in [plaats] was overkomen. Onderstaande betreft een letterlijke weergave van een gedeelte uit de melding die door de man gedaan werd:
‘Ik leerde een paar dagen terug via de datingsite Tinder een meisje, [contactnaam] , kennen. Ze wilde snel naar chatsite Kik. Ze chatte alles via Kik. We wilden afspreken. Uiteindelijk was dan vanavond dinsdag 20-10-20 onze afspraak om 19 uur bij de [locatie] 26 in [plaats] . Ik moest parkeren op een parkeerplaats circa 100 meter tegenover dat huis. Daar wachtte ik in mijn auto. Toen kwamen er opeens 3 mannen aan, met capuchons en voorzien van mondmasker, die mij sommeerden uit te stappen, nadat ze het portier hadden geopend. Ze stelden dat ik met een meisje van 15 had afgesproken en 1 van hen was haar broer. Ik vroeg ze wat ze van me wilden. Dat zou ik wel merken, zeiden ze. Ze bleven verbaal agressief en wilden dat ik met hen in mijn auto ging zitten. Ze wilden ook mijn autosleutels, telefoon en portemonnee. Omdat ze serieus dreigend waren, besloot ik weg te rennen. Met zijn drieën haalden ze mij in en hielden me vast. Ik werd terug getrokken en geduwd naar mijn auto. Ik moest met die 3 mannen in de auto gaan zitten. Ze zetten me onder druk door te vragen hoe ik haar had leren kennen, dat ik mij moest schamen gezien het leeftijdsverschil. Ze vroegen of ik geld bij me had en ik hoopte ermee klaar te zijn door ze die 200 uit mijn portemonnee te geven. Dat was niet zo. Ze wilden mijn bankpas en pincode. Ik gaf mijn Rabopas en pincode daarvan. De langste van de 3 dreigde het meest dat er dingen zouden gebeuren als ik niet meewerkte. De "leider" stapte uit en de andere man rende met mijn pas weg, blijkbaar om te pinnen. De "leider" hield met die man per telefoon contact. Toen dat pinnen klaarblijkelijk gelukt was, stapten ze uit (de rechtbank begrijpt: nadat de leider weer was ingestapt). Er was inderdaad rond 19.30 uur te [plaats] € 2.000 gepind. [3]
Uit de verklaring van [medeverdachte 1] afgelegd op de terechtzitting van 14 december 2021 blijkt onder meer het volgende:
Verdachte verklaart ten aanzien van de feiten 2 en 3:
Ik heb op Tinder en Kik als [contactnaam] contact gezocht met mannen. Ik heb afspraken gemaakt op 7 oktober, 20 oktober en 7 november 2020.
U, voorzitter, vraagt hoe het is gegaan met meneer [slachtoffer] op 20 oktober 2020 te [plaats] . Op de dag zelf zijn wij op de parkeerplaats naar hem toe gegaan, hij zat nog in de auto. We hadden capuchons op. We zijn in de auto gaan zitten. Er is toen gesproken over de pinpas en ik ben gaan pinnen.
U vraagt met wie ik was. Ik was met [verdachte] en [medeverdachte 2] . [4]
U houdt mij de verklaring van [slachtoffer] verder voor en hieruit volgt dat er vervolgens een jongen weg ging om te pinnen. Dat was ik. En ik heb € 2.000,- gepind.
U vraagt hoe iemand erop komt zijn pinpas te geven. Ik denk dat hij heel bang was.
Om zijn autosleutels is gevraagd zodat hij niet met de auto weg kon.
U, voorzitter, vraagt wat er met het geld is gebeurd. Dat hebben we verdeeld onder ons
drieën. [medeverdachte 2] en ik hebben beiden € 740,- meegenomen, en [verdachte] € 720,-. Dat maakt
€ 2.200,-. We hebben er een leuk dagje Amsterdam mee gehad. [5]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverwegingen
T.a.v. feit 1 en 2
Op basis van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank het wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 20 oktober 2020 in Houten samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan afpersing van de heer [slachtoffer] , door hem met (bedreiging met) geweld te dwingen tot afgifte van geld (€ 200,-) en zijn pinpas (met bijbehorende pincode), en aan diefstal van € 2.000,- door middel van valse sleutels, door de afgeperste pinpas te gebruiken.
De rechtbank heeft daarbij in beslissende mate acht geslagen op de verklaring van [medeverdachte 1] . De rechtbank zal daarom hieronder eerst toelichten waarom die verklaring belastend is voor verdachte en waarom die verklaring betrouwbaar is.
Belastende strekking voor verdachte
De rechtbank stelt voorop dat [medeverdachte 1] is vervolgd en veroordeeld voor een drietal soortgelijke incidenten op 7 oktober 2020, 20 oktober 2020 en 7 november 2020. Voor het incident op 7 oktober 2020 zijn medeverdachte [medeverdachte 2] en verdachte eveneens veroordeeld. Medeverdachte [medeverdachte 2] is ook voor het incident op 7 november 2020 veroordeeld. Uit het verkorte proces-verbaal volgt verder dat de door de rechtbank gestelde vragen over het incident op 20 oktober 2020 binnen de context van die verdenkingen zijn gesteld.
Tegen die achtergrond komt de rechtbank tot de conclusie dat waar [medeverdachte 1] heeft verklaard over de betrokkenheid van ‘ [verdachte] ’ en ‘ [medeverdachte 2] ’ bij het incident op 20 oktober 2020 hij daarmee [verdachte] en [medeverdachte 2] heeft bedoeld.
Betrouwbaarheid van de verklaring
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verklaring van [medeverdachte 1] als geloofwaardig en betrouwbaar kan worden aangemerkt. De rechtbank overweegt als volgt. [medeverdachte 1] verklaart gedetailleerd en authentiek over de gehanteerde werkwijze op 20 oktober 2020. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat de verklaring van [medeverdachte 1] voldoende steun vindt in de verklaring van [slachtoffer] én dat [medeverdachte 1] ook zichzelf heeft belast met zijn verklaring, waarbij hij zijn eigen aandeel niet bagatelliseert. Het is de rechtbank daarnaast niet gebleken van enig belang dat [medeverdachte 1] zou hebben bij het afleggen van een onjuiste verklaring over de betrokkenheid van verdachte. Uit het dossier blijkt weliswaar dat [medeverdachte 1] ten aanzien van de verdenking op 7 november 2020 ten onrechte de naam van verdachte heeft genoemd, maar dat deed hij om medeverdachte [medeverdachte 2] buiten schot te houden. Uit het verkorte proces-verbaal volgt echter dat [medeverdachte 1] op 14 december 2021 óók de naam van medeverdachte [medeverdachte 2] heeft genoemd en dus niet (meer) met dat doel bezig is. Dat sterkt de overtuiging van de rechtbank dat de ter terechtzitting afgelegde verklaring van [medeverdachte 1] betrouwbaar is.
De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dan ook van oordeel dat de verklaring van [medeverdachte 1] betrouwbaar en geloofwaardig is en acht deze bruikbaar als bewijs voor de beoordeling van de ten laste gelegde feiten.
Bedreiging met geweld
Uit de jurisprudentie blijkt dat met het oproepen van een dreigende sfeer voldaan is aan het bestandsdeel ‘bedreiging met geweld’ in artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Door [slachtoffer] op een afgelegen plek (met capuchons en mondkapjes op) met zijn drieën te benaderen, hem te duwen en te trekken naar zijn auto, hem te sommeren in de auto plaats te nemen, hem verbaal agressief om geld, zijn pinpas en pincode te vragen en bij hem plaats te nemen in de auto, is sprake van een dermate dreigende sfeer dat, naast het plegen van geweld (het duwen en trekken op zich), ook het dreigen met geweld wettig en overtuigend bewezen is. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de verdachten getalsmatig en fysiek de overmacht hadden.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat er voor medeplegen sprake moet zijn van nauwe en bewuste samenwerking. Daarbij moet de bijdrage van verdachte aan het delict van voldoende gewicht zijn. Ook indien geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte een wezenlijke bijdrage geleverd aan beide ten laste gelegde feiten, waardoor sprake is van medeplegen. De rechtbank neemt in aanmerking dat verdachte met zijn twee mededaders naar de [locatie] te [plaats] is gegaan. Zij hebben [slachtoffer] samen benaderd en hem gedwongen plaats nemen in zijn auto, waarna verdachte en zijn mededaders zelf ook in de auto zijn gaan zitten. [slachtoffer] is gedwongen € 200,-, zijn pinpas en pincode af te geven. [medeverdachte 1] is vervolgens met deze pinpas gaan pinnen. Dat [medeverdachte 1] alleen is gaan pinnen doet niet af aan de nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. [slachtoffer] heeft immers verklaard dat de twee andere daders (verdachte en [medeverdachte 2] ) bij de auto bleven en er telefonisch contact was met de pinner. Toen het pinnen klaarblijkelijk was gelukt zijn verdachte en zijn mededader weggegaan. Deze voortdurende aanwezigheid van verdachte maakt dat er kon worden nagegaan of de opgegeven pincode juist was en de afperssituatie werd zo in stand gehouden. De rechtbank neemt tot slot in overweging dat [medeverdachte 1] ter terechtzitting heeft verklaard dat het afgenomen geld van [slachtoffer] onderling tussen de verdachten is verdeeld.
Voorwaardelijk verzoek getuigenverhoor
Zoals eerder is overwogen is het proces-verbaal van 14 december 2021 in overeenstemming met artikel 365 lid 4 verstrekt, waarbij de voorzitter de afweging tot verstrekking van het proces-verbaal heeft gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is het horen van de griffier [A] , die uitsluitend het proces-verbaal heeft opgemaakt, dan ook in redelijkheid niet van belang voor enige door de rechtbank te nemen beslissing als bedoeld in de artikelen 348 en 350 Sv en verdachte wordt door het achterwege blijven van het horen van de griffier niet in zijn verdediging geschaad.
T.a.v. feit 1
Partiële vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat het dossier geen wettig en overtuigend bewijs bevat dat het geld (€ 200,-) en de pinpas (met bijbehorende pincode) zijn ‘weggenomen’, aangezien uit de concrete omstandigheden van het geval blijkt dat deze goederen door [slachtoffer] (onder dwang) aan de verdachte en zijn mededaders zijn afgegeven.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1:op 20 oktober 2020 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van geld (200,00 euro) en een bankpas en bijbehorende pincode, die geheel aan die [slachtoffer] toebehoorden, door
- zich op social media (Tinder en Kik) uit te geven voor ' [contactnaam] ' en
- als ' [contactnaam] ' met [slachtoffer] , ten behoeve van een (seks)afspraak, een ontmoeting op de [locatie] in [plaats] te arrangeren en
- [slachtoffer] , met gezichtsbedekking, mondkapjes en capuchons op, te benaderen en
- het portier van de auto, waarin die [slachtoffer] zat, te openen en
- [slachtoffer] te zeggen dat hij een afspraak had gemaakt met een zusje van een van hen en
- [slachtoffer] op dreigende toon te zeggen dat hij zijn portemonnee, zijn autosleutels en zijn telefoon moest afgeven en
- (nadat [slachtoffer] was weggerend) [slachtoffer] te achtervolgen en te achterhalen en
- [slachtoffer] vast te pakken en terug te duwen naar diens auto en
- [slachtoffer] te dwingen (opnieuw) plaats te nemen in diens auto en
- (ook) in de auto te stappen en
- (in de auto) [slachtoffer] te dwingen om zijn pinpas en de bijbehorende pincode en 200,00 euro (cash) af te geven en
- [slachtoffer] te dwingen in de auto te blijven zitten, totdat er gepind was;
feit 2:
op 20 oktober 2020 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, 2.000,00 euro, dat toebehoorde aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders dat weg te nemen geld onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door te pinnen met een bankpas en een bijbehorende pincode, tot het gebruik waarvan verdachte en zijn mededaders niet gerechtigd waren;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 en 2:
de voortgezette handeling van
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed
onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 80 uren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte conform artikel 9a Sr geen straf en/of maatregel op te leggen en heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Verdachte is jong en heeft al langdurig reclasseringstoezicht gehad. Daarnaast is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. Tot slot is artikel 63 Sr van toepassing en is daardoor in de huidige strafzaak geen ruimte om, naast de opgelegde sancties bij vonnis van 4 januari 2022 van deze rechtbank, een straf op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich, samen met zijn mededaders, schuldig gemaakt aan afpersing en diefstal van in totaal € 2.200,-. Er is via Tinder contact gezocht met [slachtoffer] . Hij werd in de veronderstelling gebracht een (seks)afspraak te hebben met ‘ [contactnaam] ’, een meisje met wie hij dacht te spreken. Verdachten hebben [slachtoffer] ten behoeve van deze afspraak naar een afgelegen plek laten komen en hem met zijn drieën met geweld en bedreiging met geweld gedwongen tot afgifte van zijn geld en pinpas (met bijbehorende pincode). Vervolgens heeft mededader [medeverdachte 1] met de pinpas van [slachtoffer] een fors bedrag gepind. Hij heeft in zijn melding verteld dat hij vreesde voor het verlies van al zijn geld en dat hij bang was. Verdachte heeft zich niet bekommerd om de gevolgen voor [slachtoffer] en enkel gehandeld uit financieel gewin. De mogelijk kwalijke en afkeuringswaardige intenties van [slachtoffer] bij het maken van de (seks)afspraak, rechtvaardigen het handelen van verdachte niet. Het gaat om een ernstige vorm van eigenrichting die verwerpelijk en ongeoorloofd is.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 mei 2023 op naam van de verdachte, waaruit blijkt dat verdachte in de afgelopen 5 jaar (op 21 februari 2020) onherroepelijk is veroordeeld voor een vermogensdelict, waardoor er sprake is van recidive.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het reclasseringsadvies van 9 juni 2023, opgemaakt door mevrouw S. Boiten, reclasseringswerker. Verdachte staat sinds januari 2021 onder toezicht van de reclassering. Het toezicht is positief verlopen. Zo wordt beschreven dat verdachte zijn negatieve sociale netwerk heeft ingeruild voor een positieve, een baan heeft en zijn schulden aflost. Daarnaast komt verdachte niet meer in aanraking met politie en justitie en het recidiverisico wordt dan ook ingeschat als laag. De reclassering adviseert verdachte, bij bewezenverklaring, een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Ook is het advies verdachte geen gevangenisstraf op te leggen, aangezien dit negatieve consequenties heeft voor zijn dagbesteding en het de weg naar een delict vrij leven zou kunnen doorkruisen.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. In eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. Die termijn begint te lopen op het moment dat verdachte in redelijkheid kan verwachten dat tegen hem vervolging wordt ingesteld. De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn is aangevangen op het moment dat er door de politie is geprobeerd verdachte te horen over de huidige verdenking op 7 oktober 2022. Op het moment dat de rechtbank uitspraak doet, is de redelijke termijn van 2 jaar niet overschreden. De rechtbank neemt wel in aanmerking dat het om oudere feiten gaat en zal hier bij de op te leggen straf rekening mee houden.
Beoordeling van de rechtbank
Gelet op het tijdsverloop en het advies van de reclassering van 9 juni 2023 acht de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf niet op zijn plaats. Wel ziet de rechtbank, gezien de aard en ernst van de feiten en het strafblad van verdachte, aanleiding om aan verdachte een taakstraf op te leggen.
Aan verdachte is in de vijf jaren voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten op 21 februari 2020 door de politierechter van deze rechtbank voor een soortgelijk delict (diefstal) een taakstraf opgelegd. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij deze taakstraf heeft verricht. Er is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een taakstrafverbod, zoals vastgelegd in artikel 22b Sr. Dit betekent dat verdachte geen taakstraf kan worden opgelegd zonder daarnaast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of vrijheidsbenemende maatregel op te leggen. De rechtbank zal in deze zaak echter volstaan met een taakstraf en zal dat toelichten.
Verdachte is eerder vervolgd voor twee afpersingen gepleegd op 7 oktober en 7 november 2020. Het gaat in die zaak om twee afpersingen die qua tijd, plaats en samenwerkingsverbanden zeer nauw samenhangen met de onderhavige zaak. Aan verdachte is voor die afpersingen op 4 januari 2022 een gevangenisstraf van 61 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf voor de duur van 100 uren, met aftrek van de door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van die uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, opgelegd. De rechtbank concludeert dat in die zaak dus een taakstraf opgelegd kon worden, aangezien daarnaast één dag onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd werd.
Wanneer de ten laste gelegde feiten in deze zaak tezamen met de eerdere verdenkingen van 7 oktober 2020 en 7 november 2020 waren behandeld en bewezenverklaard, had de rechtbank in gelijke zin rekening kunnen houden met het taakstrafverbod. Dat is nu niet mogelijk, omdat de feiten niet gelijktijdig zijn vervolgd. Naar het oordeel van de rechtbank is het echter niet de bedoeling van de wetgever geweest om de toepasselijkheid van het taakstrafverbod afhankelijk te stellen van gelijktijdige vervolging van dusdanig samenhangende feiten zoals die hier aan de orde zijn.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat in het vonnis van 4 januari 2022 al rekening is gehouden met het taakstrafverbod. De rechtbank legt daarom in deze zaak naast een taakstraf geen aanvullende onvoorwaardelijke gevangenisstraf of vrijheidsbenemende maatregel op. Het aantal uren taakstraf dat zal worden opgelegd is lager dan gebruikelijk in soortgelijke zaken, de rechtbank heeft hierbij sterk gelet op de straf die verdachte reeds op 4 januari 2022 heeft gekregen voor de feiten die hiermee in nauw verband stonden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 50 uren passend en geboden is.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 56, 63, 311 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 50 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door
25 dagen hechtenis;
Dit vonnis is gewezen door mr. S.D. Groen, voorzitter, en mrs. L.E. Verschoor-Bergsma en G. Schnitzler, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.W. Hekker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 juli 2023.
De oudste rechter en jongste rechter zijn buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 20 oktober 2020 te [plaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, geld (200,00 Euro) en/of een bankpas (en bijbehorende pincode), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- zich op social media (Tinder en Kik) uit te geven voor ' [contactnaam] ' en/of
- als ' [contactnaam] ' met [slachtoffer] , ten behoeve van een (seks)afspraak, een ontmoeting op de [locatie] in [plaats] te arrangeren en/of
- [slachtoffer] , met gezichtsbedekking, mondkapjes en capuchons op, te benaderen en/of
- het portier van de auto, waarin die [slachtoffer] zat, te openen en/of
- [slachtoffer] te zeggen dat hij een afspraak had gemaakt met een zusje van een van hen en/of
- [slachtoffer] op dreigende toon te zeggen dat hij zijn portemonnee, zijn autosleutels en zijn telefoon moest afgeven en/of
- (nadat [slachtoffer] was weggerend) Diks te achtervolgen en te achterhalen en/of
- [slachtoffer] vast te pakken en terug te duwen naar diens auto en/of
- [slachtoffer] te dwingen (opnieuw) plaats te nemen in diens auto en/of
- (ook) in de auto te stappen en/of
- (in de auto) [slachtoffer] te dwingen om zijn pinpas en de bijbehorende pincode en 200,00 Euro (cash) af te geven en/of
- [slachtoffer] te dwingen in de auto te blijven zitten, totdat er gepind was
en/of
hij op of omstreeks 20 oktober 2020 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van geld (200,00 Euro) en/of een bankpas (en bijbehorende pincode), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] toebehoorde, door
- zich op social media (Tinder en Kik) uit te geven voor ' [contactnaam] ' en/of
- als ' [contactnaam] ' met [slachtoffer] , ten behoeve van een (seks)afspraak, een ontmoeting op de [locatie] in [plaats] te arrangeren en/of
- [slachtoffer] , met gezichtsbedekking, mondkapjes en capuchons op, te benaderen en/of
- het portier van de auto, waarin die [slachtoffer] zat, te openen en/of
- [slachtoffer] te zeggen dat hij een afspraak had gemaakt met een zusje van een van hen en/of
- [slachtoffer] op dreigende toon te zeggen dat hij zijn portemonnee, zijn autosleutels en zijn telefoon moest afgeven en/of
- (nadat [slachtoffer] was weggerend) [slachtoffer] te achtervolgen en te achterhalen en/of
- [slachtoffer] vast te pakken en terug te duwen naar diens auto en/of
- [slachtoffer] te dwingen (opnieuw) plaats te nemen in diens auto en/of
- (ook) in de auto te stappen en/of
- (in de auto) [slachtoffer] te dwingen om zijn pinpas en de bijbehorende pincode en 200,00 Euro (cash) af te geven en/of
- [slachtoffer] te dwingen in de auto te blijven zitten, totdat er gepind was;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 20 oktober 2020 te Houten, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, 2.000,00 Euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen geld onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door te pinnen met een bankpas en een bijbehorende pincode, tot het gebruik waarvan verdachte en/of zijn mededaders niet gerechtigd, gemachtigd en/of bevoegd waren;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.HR 14 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1883.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 10 december 2020, genummerd PL0900-2020398572, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 224. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer hierna wordt verwezen naar het proces-verbaal van 14 december 2021 wordt hieraan (A) toegevoegd.
3.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 79.
4.Een (verkort) proces-verbaal ter terechtzitting van 14 december 2021 in de zaak tegen [medeverdachte 1] , pagina 2 (A).
5.Een (verkort) proces-verbaal ter terechtzitting van 14 december 2021 in de zaak tegen [medeverdachte 1] , pagina 3 (A).