Parketnummer : 20-002837-21
Uitspraak : 28 maart 2024
TEGENSPRAAK (ex artikel 279 Sv)
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 23 november 2021, in de strafzaak met parketnummer 03-129731-20 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
wonende te [adres 1] .
Bij vonnis waarvan beroep heeft rechtbank het tenlastegelegde bewezen verklaard, dat gekwalificeerd als ‘medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, en medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd’ (feit 1), ‘medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 2), ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’ (feit 3) en ‘deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet en misdrijven als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet’ (feit 4), de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met een proeftijd van 2 jaren onder algemene voorwaarden en de bijzondere voorwaarde inhoudende een locatieverbod voor de regio Parkstad te Limburg. De rechtbank heeft de schorsing van de voorlopige hechtenis bij vonnis opgeheven en beslissingen genomen op de inbeslaggenomen goederen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep - met aanvulling van gronden - zal bevestigen met uitzondering van de straf en de verdachte, in zoverre opnieuw rechtdoende, zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het inbeslaggenomen geld, de weegschaal en de mobiele telefoons verbeurd zal verklaren en het valse geld, de drugs alsmede het wapen met de daarbij behorende munitie zal onttrekken aan het verkeer.
Door de raadsman van de verdachte is vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de meervoudige kamer van de rechtbank Limburg.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 november 2019 tot en met 13 mei 2020, in de gemeente Heerlen en/of Kerkrade en/of Landgraaf en/of Brunssum, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of een of meer andere middel(en) vermeld op lijst I van de Opiumwet, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 13 mei 2020 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 82,34 gram heroïne (te weten in een pand gelegen aan [adres 2] ) en/of
- ongeveer 7,3 gram heroïne (te weten in een pand gelegen aan [adres 3] ) en/of
- ongeveer 13,89 gram heroïne (te weten in een (personen)auto, Smart Forfour met kenteken [kenteken 1] ), in elk geval een of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne en/of
- ongeveer 49,12 gram cocaïne (te weten in een pand gelegen aan [adres 2] ) en/of
- ongeveer 0,47 gram cocaïne (te weten in een (personen)auto, Smart Forfour met kenteken [kenteken 1] ), in elk geval een of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 13 mei 2020 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de vorm van een pistool (merk Glock, kaliber 9 x 19 mm) met een daarbij behorend magazijn en/of munitie van categorie II, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten 15 kogelpatronen (type hollowpoint, kaliber 9 x 19 mm) voorhanden heeft gehad;
4.
hij in of omstreeks de periode van 16 november 2019 tot en met 13 mei 2020 in de gemeente Heerlen en/of Kerkrade en/of Landgraaf en/of Brunssum, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet, te weten het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, en/of een misdrijf als bedoeld in artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet, te weten het plegen van voorbereidingshandelingen zoals bedoeld in laatstgenoemd artikel.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het als feit 1 tenlastegelegde (het ‘dealen’ van verdovende middelen)
Aan de verdachte is als feit 1 tenlastegelegd het (kortgezegd) medeplegen van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, althans aanwezig hebben van hoeveelheden cocaïne en heroïne.
De rechtbank heeft bij vonnis waarvan beroep overwogen dat de verdachte met zijn aandeel in de criminele organisatie een materiële bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd, zodat hij uit dien hoofde onder meer als medepleger van het als feit 1 tenlastegelegde kan worden beschouwd. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de verlengde uitvoer bewezen kan worden verklaard, nu de drugs voornamelijk werden verkocht aan Duitse kopers en deze kopers de verdovende middelen ook wel meenamen de grens over.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat uit het procesdossier niet is gebleken van concrete uitvoeringshandelingen van de verdachte betreffende het medeplegen van het (kortgezegd) dealen van drugs. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank aldus ten onrechte geoordeeld dat het medeplegen enkel kan worden afgeleid aan het bewijs van de deelname aan de criminele organisatie (vgl. HR 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ0676). Voor het buiten het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen is vereist dat er sprake is van opzet op het ‘buiten het grondgebied brengen’, waaronder voorwaardelijk opzet is inbegrepen. Het enkele feit dat er drugs in het grensgebied aan kennelijk Duitse ingezetenen is verkocht maakt niet dat er daardoor zonder meer sprake is van het (voorwaardelijke) opzet om de drugs buiten het grondgebied van Nederland te brengen. Daarenboven kan het hof op basis van het procesdossier niet vaststellen dat verdovende middelen zijn uitgevoerd vanuit Nederland.
Het hof zal de verdachte aldus vrijspreken van het aan hem als feit 1 tenlastegelegde.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2.
hij op 13 mei 2020 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ongeveer 40,64 gram heroïne (te weten in een pand gelegen aan [adres 2] ) en
- ongeveer 49,12 gram cocaïne (te weten in een pand gelegen aan [adres 2] ),
zijnde heroïne en cocaïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op 13 mei 2020 in de gemeente Heerlen, een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Glock, kaliber 9 x 19 mm) met een daarbij behorend magazijn en munitie van categorie II, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten 15 kogelpatronen (type hollowpoint, kaliber 9 x 19 mm) voorhanden heeft gehad;
4.
hij in de periode van 16 november 2019 tot en met 13 mei 2020 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde en vierde lid van de Opiumwet, te weten het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben van middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
In het geval tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op dit arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De raadsman van de verdachte heeft - op gronden als verwoord in de pleitnota – vrijspraak bepleit van het aan de verdachte als feit 2, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap noch beschikkingsmacht had met betrekking tot de verdovende middelen noch met betrekking tot het vuurwapen met de daarin aangetroffen munitie. Met betrekking tot het als feit 4 tenlastegelegde heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte geen onderdeel heeft uitgemaakt van de organisatie.
Verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]
Het hof stelt voorop dat artikel 341, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering er niet aan in de weg staat dat verklaringen van een medeverdachte, wiens strafzaak niet gevoegd met die van de verdachte wordt behandeld tot het bewijs kunnen worden gebezigd (vgl. HR 14 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1883). Evenwel dient in voormeld geval het proces-verbaal waaruit die verklaring blijkt, deel uit te maken van de processtukken in de zaak tegen de verdachte en dient de verkorte inhoud daarvan op voet van artikel 301 van het Wetboek van Strafvordering aan de verdachte te zijn meegedeeld. De verdachte en zijn raadsman moeten immers tijdig de gelegenheid hebben gekregen van de inhoud daarvan kennis te nemen en daartegen in te brengen wat in het belang van de verdediging is. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn in de zaak tegen de verdachte als getuigen gehoord ter terechtzittingen in eerste aanleg van 13 november 2020 en 14 en 15 oktober 2021. De getuigen hebben toen en aldaar te kennen gegeven dat zij blijven bij hun verklaring welke zij als verdachte (in het bijzijn van de verdachte) hebben afgelegd. De verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn aan voornoemde processen-verbaal gehecht, zodat de verklaring die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben afgelegd in hun zaak zijn gaan behoren tot hun verklaringen als getuige in de zaak tegen de verdachte.
Feit 2 (het medeplegen van het aanwezig hebben van verdovende middelen aan [adres 2] )
Op woensdag 13 mei 2020 omstreeks 12:42 uur trad de politie binnen aan de woning gelegen aan [adres 2] . In de woning trof de politie de verdachte slapend aan op de bank in de woonkamer. [medeverdachte 2] werd in de slaapkamer aangetroffen. Onder de bank waar de verdachte op lag, werd een bolletje met verdovende middelen aangetroffen. Op de salontafel in de woonkamer werden een weegschaal en verschillende bruine en witte bolletjes met verdovende middelen aangetroffen. Door de verhuurder van de woning is de verdachte herkend als degene die met hem het huurcontract heeft afgesloten. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij de huurder was van voormelde woning.
Met betrekking tot het aanwezig hebben van verdovende middelen is vereist dat de verdovende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevinden. De verdachte moet daar ten minste voorwaardelijk opzet op hebben gehad, hetgeen betekent dat hij ten minste bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze middelen zich in zijn machtssfeer bevonden. Daarnaast mag in beginsel ervan uit worden gegaan dat de bewoner van een woning wetenschap heeft van hetgeen zich in die woning bevindt (vgl. HR 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1945). Ter zake van medeplegen van het aanwezig hebben van drugs is echter wel vereist dat er meer is dan de enkele wetenschap dát er drugs in de woning ligt en het niet distantiëren van de verdachte. Voor een bewezenverklaring van medeplegen van aanwezig hebben van drugs is gezamenlijke machtsuitoefening nodig (vgl. HR 21 december 2010 , ECLI:NL:HR:2010:BO1263). Naar het oordeel van het hof maakt het feit dat de verdachte de huurder van de woning aan [adres 2] was, reeds dat hij op de hoogte moet zijn geweest van de aanwezigheid van de drugs in zijn woning, dat geldt even temeer nu de drugs open en bloot op de salontafel lagen in de woonkamer alwaar de verdachte die dag sliep. Daarnaast sliep [medeverdachte 2] in datzelfde huis en heeft hij ter terechtzitting in eerste aanleg als getuige verklaard dat de aangetroffen drugs van hem waren.
Aldus hebben de verdachten over de drugs een gezamenlijke machtsuitoefening gehad. Het hof komt derhalve tot een bewezenverklaring van het medeplegen van het aanwezig hebben van de in de woning aan [adres 2] aangetroffen verdovende middelen.
Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario dat [medeverdachte 2] in de nacht van 12 op 13 mei 2020 binnengekomen is in de woning aan [adres 2] en de drugs daar buiten medeweten van de verdachte heeft neergelegd, acht het hof niet aannemelijk geworden reeds nu de verdachte zelf daaromtrent niets heeft verklaard.
Het hof zal de verdachte vrijspreken ter zake van het aanwezig hebben van de andere aan hem tenlastegelegde aangetroffen verdovende middelen in de Smart Forfour en in de woning aan [adres 3] , nu uit het procesdossier niet zonder meer kan volgen dat de verdachte deze verdovende middelen aanwezig heeft gehad. Zo volgt uit het procesdossier niet meer dan dat de verdachte op 22 april en 30 april 2020 in de Smart Forfour heeft gezeten waarin op 13 mei 2020 drugs is aangetroffen en dat de verdachte kennelijk de beschikking had over een sleutel van de woning aan [adres 3] . Het vorenstaande maakt echter nog niet dat de verdachte derhalve wetenschap had van de genoemde verdovende middelen noch dat de verdovende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevonden.
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank met de overwegingen met betrekking tot het als feit 2 tenlastegelegde ten onrechte het medeplegen gelijkgeschakeld met de deelname aan de criminele organisatie, terwijl deelname aan een criminele organisatie nog niet zonder meer met zich brengt dat daarmee reeds sprake is van medeplegen. Voor een bewezenverklaring van zulks medeplegen is immers – anders dan voor de bewezenverklaring van deelname aan een criminele organisatie – vereist dat uit de bewijsmiddelen een significante materiële dan wel intellectuele bijdrage aan een concreet strafbaar feit kan worden afgeleid (vgl. HR 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ0676). Feit 3 (het voorhanden hebben van een vuurwapen aan [adres 2] )
Naast de drugs die is aangetroffen in de woning aan [adres 2] is er onder de bank in de woonkamer, waarop de verdachte lag te slapen, een vuurwapen aangetroffen.
Voor een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van een vuurwapen is vereist dat de verdachte over het wapen kan beschikken en in zoverre daarover beschikkingsmacht heeft. Voor voorhanden hebben is tevens vereist dat de verdachte in zekere relatie staat tot het vuurwapen. Anders gezegd, er dient sprake te zijn van een mogelijkheid tot zekere machtsuitoefening (vgl. HR 12 september 1978,NJ1979/84). Tot slot is voor het voorhanden hebben vereist dat bij de dader een meer of mindere mate van bewustheid dient te bestaan ten opzichte van het aanwezig hebben van het wapen (vgl. HR 17 november 1998,NJ1999/152). De aanduiding van ‘een meerdere of mindere mate’ van bewustheid geeft aan dat verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de exacte locatie van dat wapen (vgl. HR 31 maart 2020,NJ2020/252). Een indicatie die duidt op bewustheid is de vindplaats van het vuurwapen en de munitie. Aan het voorhanden hebben zal veelal zijn voldaan indien het vuurwapen is aangetroffen op een plaats waartoe de verdachte vrijwel exclusief toegang had en welke plaats de verdachte ook gebruikte (vgl. HR 2 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:474). De mate waarin een alternatieve bezitter van het wapen in beeld is, is een tweede factor die een rol speelt bij de beoordeling of de bewijsconstructie toereikend is. Een gebrek aan contra-indicaties voor een alternatieve bezitter van het vuurwapen, zal kunnen leiden tot het oordeel dat er ‘derhalve’ sprake is van bewustheid van het vuurwapen bij de verdachte (vgl. HR 7 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN2370,NJ2010/682). Ook hier geldt de stelregel dat van een huurder en bewoner van een woning mag worden verwacht dat hij op de hoogte is van hetgeen zich in zijn woning bevindt. Het hof overweegt dat van de verdachte als huurder en bewoner van de woning verwacht mag worden dat hij op de hoogte is van hetgeen zich in zijn woning bevindt, zodat ervan uit moet worden gegaan dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen. In dat verband overweegt het hof dat het vuurwapen aangetroffen is onder de bank in de woonkamer van de woning waarvan enkel de verdachte en [medeverdachte 2] de sleutel hadden. Daarnaast overweegt het hof dat er een gebrek aan contra-indicaties is die op een alternatieve bezitter van het vuurwapen duiden, ondanks het feit dat er zich op het vuurwapen een DNA-spoor bevond, dat matcht met het DNA van de broer van de verdachte en minimaal twee andere personen.
Slechts de verdachte en [medeverdachte 2] beschikten over een sleutel van het pand aan [adres 2] en hadden derhalve exclusief toegang tot deze woning.
Het hof acht, mede gelet op het vorenstaande, de verklaring van de verdachte – inhoudende dat een ander het wapen in zijn woning moet hebben neergelegd – niet aannemelijk geworden. Daartoe overweegt het hof dat de verdachte deze stelling slechts ter terechtzitting in eerste aanleg heeft geponeerd en hij deze verklaring niet nader heeft onderbouwd. Het is naar het oordeel van het hof zeer ongeloofwaardig dat als een ander genoemde goederen in de woning van de verdachte zou hebben gelegd, de verdachte dit niet bemerkt zou hebben, te meer gelet op de plaats waar het wapen is aangetroffen. Daarnaast valt niet in te zien wat het belang van de ander erbij is om het wapen met toebehoren juist in de woning van de verdachte, onder de bank waarop de verdachte lag te slapen, achter te laten.
Naar het oordeel van het hof geldt bovenal dat op grond van algemene ervaringsregels kan worden aangenomen, dat verdachte als huurder van de woning bekend was met de aanwezigheid van het wapen en de munitie. De verdachte heeft daaromtrent geen specifieke verklaring afgelegd, het is gebleven bij de enkele suggestie dat een ander het wapen daar moet hebben neergelegd (vgl. HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130 en HR 14 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1193 en 1194). Het hof zal de verdachte evenwel vrijspreken van het aan hem tenlastegelegde medeplegen van het voorhanden hebben van het vuurwapen en de munitie, nu uit het procesdossier niet zonder meer blijkt dat anderen dan de verdachte over het voornoemde wapen en de munitie wetenschap noch beschikkingsmacht hebben gehad.
Gelet op het vorenstaande verwerpt het hof het verweer en acht het hof het tenlastegelegde voorhanden hebben van het vuurwapen met de daarbij behorende munitie wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4(
deelname aan een criminele organisatie)
Naar aanleiding van politieonderzoeken, volgend op drugsoverlast in de gemeenten Kerkrade en Landgraaf, heeft de politie een groep verdachten betrokken bij (kortgezegd) drugshandel in beeld gekregen. Deze groep is in beeld gekomen naar aanleiding van het waarnemen van een drugsdeal en een daaropvolgende controle van drugsverslaafde [betrokkene 1] op 13 februari 2020 en de door hem afgelegde verklaring.
Uit onderzoek zijn naar voren gekomen de ‘dealnummers’ [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] ’ en een aantal auto’s die ten behoeve van de drugshandel werden ingezet. Het onderzoek heeft uiteindelijk geleid tot de ontdekking van de locatie van de ‘dealtelefoon’, te weten op [adres 2] en binnentreden van de politie aldaar. Daarnaast is politie binnengetreden in de woning aan [adres 3] .
Het hof stelt vast dat uit de bewijsvoering volgt dat er gedurende de bewezenverklaarde periode op grote schaal drugs is verhandeld door mannen met een Noord-Afrikaans uiterlijk. Deze mannen maakten gebruik van de ‘dealnummers’ [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] en verschillende voertuigen. Gedurende de periode van 16 maart 2020 tot en met 13 mei 2020 kwamen er veel bestellingen binnen op de nummers. De politie heeft in genoemde periode onder meer meerdere malen personen die gebruik maakten van een grijze Smart met het kenteken [kenteken 1] contact zien maken met verschillende drugsverslaafden. Sommigen van hen zijn door de politie ‘afgevangen’ en bij hen is drugs aangetroffen.
Uit een tapgesprek van 6 maart 2020 volgt dat de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] heeft gezegd dat ‘zij’ een werknemer van hem hebben opgepakt, terwijl medeverdachte [medeverdachte 6] op 5 maart 2020 aangehouden is. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft erkend dat voormeld telefoonnummer vanaf begin maart 2020 bij hem in gebruik was.
De woning aan [adres 2]
De telefoon met telefoonnummer [telefoonnummer 2] is op 13 mei 2020 gelokaliseerd op [adres 2] , alwaar de politie de verdachte en [medeverdachte 2] aantrof. Uit de verklaring van de verhuurder van het pand volgt dat hij de woning heeft verhuurd aan de verdachte, welke zich had voorgedaan als [medeverdachte 5] . De verdachte heeft het vorenstaande erkend. In de woning werden drugs aangetroffen, een vuurwapen en een groot aantal mobiele telefoons. Op die telefoons die zijn aangetroffen stonden contacten met Duitse telefoonnummers. De telefoon, een Nokia, voorzien van het dealnummer [telefoonnummer 2] werd eveneens in voormelde woning aangetroffen.
Tevens werden in de woning goederen aangetroffen op naam van [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] . In de broekzak van de verdachte werd ook een autosleutel van een Skoda Rapid met kenteken [kenteken 2] aangetroffen, welke Skoda gehuurd was door [medeverdachte 2] . De verdachte stond op het huurcontract als medebestuurder. De Skoda is gesignaleerd in Limburg, met de verdachte als bestuurder.
Op de in de woning aan [adres 2] aangetroffen zilveren iPhone, waarvan medeverdachter [medeverdachte 2] heeft erkend dat deze van hem is, werd een foto van het rijbewijs van de verdachte aangetroffen. Een aldaar in de woning aangetroffen roze iPhone - welke in de hoekbank waarop de verdachte lag te slapen is aangetroffen – bevatte telefonisch verkeer met de ‘dealnummers’ [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 1] . Daarnaast bevatte deze telefoon berichten met ene ‘ [betrokkene 2] ’, waarin hij onder meer vraagt hoeveel de ander moet hebben. De gebruiker van de telefoon vraagt daarnaast of [betrokkene 2] ‘nieuwe heeft liggen’. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat dit zijn telefoon was en hij daarmee belde naar de nummers [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 1] als hij [medeverdachte 2] wilde bereiken.
De woning aan [adres 3]
Uit de bewijsmiddelen volgt ook dat aan een sleutelbos die is aangetroffen in de woning aan [adres 2] - die door de verdachte is gehuurd - een sleutel zat van de woning aan [adres 3] . In die woning zijn medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] aangetroffen.
In de woning werden 17 mobiele telefoons aangetroffen alsmede verdovende middelen. Tevens werden er op het nachtkastje in de slaapkamer waar [medeverdachte 3] lag te slapen processen-verbaal aangetroffen van de voorgeleidingen van [medeverdachte 7] en [medeverdachte 6] . Deze [medeverdachte 6] is door de rechtbank Limburg onder andere veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie bestaande uit [medeverdachte 1] en/of de verdachte en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 3] , die als doel had het plegen van Opiumwetfeiten. In voormeld verband heeft [medeverdachte 3] ten tijde van zijn aanhouding (spontaan) verklaard dat ‘hij een mol had binnen de politie’ en dat ‘
zealles wisten’.
Voertuigen
Nabij de woning van [medeverdachte 1] op [adres 3] stond op 13 mei 2020 een grijze Seat Ibiza met het kenteken [kenteken 3] geparkeerd, die op naam stond van [medeverdachte 7] . Van 6 september 2019 tot 24 november 2019 stond dit voertuig op naam van [medeverdachte 2] . De Seat is meermaals gezien in Kerkrade nabij de Duitse grens, met daarin de verdachte en medeverdachten in wisselende samenstellingen.
Bij de doorzoeking van de woning [adres 3] werd tevens een autosleutel van een Ford aangetroffen. Deze sleutel bleek van een zwarte Ford Focus te zijn met het kenteken [kenteken 4] die in de buurt van de woning stond geparkeerd. Deze Ford is eveneens meermaals gezien in het grensgebied in Kerkrade, waarvan een keer met medeverdachte [medeverdachte 3] als bestuurder.
In voormeld verband constateert het hof dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] op 11 april 2020 in een in Maassluis gehuurde grijze Volkswagen Golf met kenteken [kenteken 5] reden. Tijdens een achtervolging werd door de bijrijder - welke later [medeverdachte 4] bleek te zijn - een grote hoeveelheid harddrugs uit het raam gegooid. Vervolgens werden zij samen aangehouden te Kerkrade. [medeverdachte 3] had onder andere 7 telefoons bij zich.
Dicht bij de woning van [medeverdachte 1] aan [adres 2] stond ook de grijze Smart Forfour met kenteken [kenteken 1] . Dat was ook het geval op 11 mei 2020. Deze auto stond van 3 tot 6 februari 2020 op naam van de verdachte en sindsdien op naam van [medeverdachte 1] . De Smart is in de periode van 6 februari tot 10 mei 2020 veelvuldig gezien in de grensregio in Limburg, met daarin de verdachten in wisselende samenstellingen.
In het vak van het bestuurdersportier van de Smart lagen op 13 mei 2020 twee dichtgeknoopte plastic boterhammenzakjes met bruine verpakte bolletjes. Onder de stoel van de bijrijder lag een bankpas op naam van [medeverdachte 2] en een gedeelte van een vliegticket op naam van [medeverdachte 4] . In het dashboardkastje lagen twee rollen huishoudfolie. De inhoud van het boterhamzakje is bemonsterd en het NFI heeft vastgesteld dat deze monsters heroïne en cocaïne bevatten. Op voornoemd zakje is een DNA-spoor aangetroffen en bemonsterd. Het NFI heeft vastgesteld dat dit monster DNA bevat dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid afkomstig is van [medeverdachte 2] en minimaal één andere persoon. Op dit zakje is eveneens een vingerafdruk aangetroffen van [medeverdachte 2] .
De genoemde auto’s worden alle in verband gebracht met (vermoedelijke) drugsoverdrachten in de provincie Limburg.
Naast de genoemde auto’s volgt er uit het procesdossier dat de verdachte en de medeverdachte(n) in de bewezenverklaarde periode meerdere malen en in wisselende samenstellingen zijn gecontroleerd in (voornamelijk) gehuurde auto’s - zoals een Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken 6] en een BMW met het kenteken [kenteken 7] - welke voertuigen vermoedelijk betrokken zijn geweest bij drugsoverdrachten in Limburg.
Verklaringen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]
[medeverdachte 1] heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij in cocaïne en heroïne heeft gehandeld vanaf midden november 2019 en veelal aan Duitsers verkocht in de omgeving van Kerkrade. Hij heeft erkend dat hij onder meer een Smart Forfour en een Seat Leon gebruikte als ‘dealauto’s’. [medeverdachte 2] heeft eveneens verklaard dat hij cocaïne en heroïne heeft verkocht, vooral aan Duitsers en gebruik maakte van de ‘dealnummers’ [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] .
Juridisch kader
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is sprake van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr en (het daarop gebaseerde) artikel 11b Opiumwet als de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband én als de verdachte een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 140 Sr bedoelde oogmerk. Niet vereist is dat komt vast te staan dat een persoon moet hebben samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest met alle personen die deel uitmaken van de organisatie (HR 22 januari 2008,NJ2008/72). Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken (vgl. HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5132). In het bestanddeel deelneming aan een organisatie als bedoeld in art. 140 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht ligt tevens het opzet van de verdachte besloten. Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor "deelneming" voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven (vgl. HR 18 november 1997,NJ1998/225). Het opzet van de verdachte dient aldus gericht te zijn op het deelnemen aan de organisatie. Voor een bewezenverklaring van die deelname is voldoende dat volgt dat de verdachte een aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handeling heeft verricht. In voornoemde handeling ligt dan ook zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk besloten. Het oogmerk van de organisatie moet zijn gericht op het plegen van misdrijven, maar niet is vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is (HR 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148). Het oogmerk ziet op het feitelijke en gewenste doel van de organisatie. Daarbij is voor een bewezenverklaring voldoende dat het plegen van misdrijven wordt beoogd, zodat nog geen aanvang hoeft te zijn gemaakt met het daadwerkelijke plegen daarvan. Voor bewijs van het bestanddeel "oogmerk" zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502,NJ2008/559). Deelname aan de criminele organisatie door de verdachte
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte het pand huurde aan [adres 2] , alwaar medeverdachte [medeverdachte 2] ook verbleef. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij zich bezig hield met drugshandel en gebruik maakte van de ‘dealnummers’ [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] . In de woning waar de verdachte en [medeverdachte 2] werden aangetroffen werden drugs en een grote hoeveelheid telefoons aangetroffen, waaronder een roze iPhone van de verdachte waarmee hij contacten onderhield met de ‘dealnummers’. Tevens onderhield hij contact met ene [betrokkene 2] . De verdachte is in de bewezenverklaarde periode meerdere malen in verschillende voertuigen in wisselende samenstellingen in de grensstreek in Limburg gezien. Zo is de verdachte verschillende keren in Limburg gezien in de Smart Forfour, onder meer tezamen met [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] . De verdachte is daarnaast in Limburg gezien in een Seat Leon. Over beide voertuigen heeft [medeverdachte 1] verklaard dat die auto’s werden gebruikt om te dealen. De Smart Forfour heeft daarnaast een aantal dagen op naam van de verdachte gestaan.
Uit het procesdossier volgt aldus dat de verdachten telkens in wisselende samenstellingen in voornamelijk huurauto’s rondreden in de provincie Limburg, welke auto’s en samenstellingen meer dan eens in verband zijn gebracht met de daadwerkelijke handel in drugs. Daarnaast onderhielden de verdachten (telefonisch) contact met elkaar en sliepen zij in elkaars huizen, waar drugs en meerdere telefoons zijn aangetroffen.
De werkwijze die uit het procesdossier volgt impliceert een bepaalde mate van organisatie, structuur en taakverdeling. Verschillende deelnemers verrichtten verschillende handelingen, die moeten zijn afgestemd om het gemeenschappelijke doel te bereiken, waarbij bewust en nauw moet zijn samengewerkt. Het hof is aldus van oordeel dat het als feit 4 tenlastegelegde, het deelnemen aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De andersluidende verweren worden verworpen.
Het hof zal de verdachte evenwel partieel vrijspreken van feit 4 met betrekking tot het (als onderdeel van dat feit) tenlastegelegde ‘buiten het grondgebied van Nederland brengen’, met dezelfde overwegingen als met betrekking tot feit 1 is overwogen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 4 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid, van de Opiumwet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van verdovende middelen, het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen en het deelnemen aan een criminele organisatie die gericht was op het (kortgezegd) handelen in drugs. Het aanwezig hebben – en in het verlengde daarvan – verhandelen van drugs brengt ernstige gezondheidsrisico’s met zich voor de maatschappij, daarnaast levert het voor de ‘dealers’ crimineel vermogen op wat de integriteit van het betalingsverkeer in de maatschappij schaadt. Het deelnemen aan een criminele organisatie is een feit dat de openbare orde ontwricht en een criminele subcultuur in stand houdt, zeker in het drugsmilieu waar geweld niet geschuwd wordt. Dat in voornoemd milieu en bij deze organisatie geweld kennelijk niet geschuwd werd, althans dat men daarop was voorbereid, volgt uit de veroordeling voor het voorhanden hebben van een vuurwapen. Het voorhanden hebben van een vuurwapen brengt eveneens de nodige risico’s met zich.
De verdachte heeft er geen blijk van gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien.
Blijkens het uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 22 januari 2024 is de verdachte eerder veroordeeld voor strafbare feiten.
Het hof heeft tevens acht geslagen op een rapport van de Reclassering d.d. 1 oktober 2021 betreffende verdachte. Uit voornoemd rapport volgt dat de Reclassering geen toezicht kan houden op de naleving van eventuele voorwaarden omdat de verdachte daar niet aan wil meewerken, doch adviseert een straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een locatieverbod voor regio parkstad en een contactverbod met de medeverdachten.
Het hof acht de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden.
Het hof zal – anders dan de rechtbank en met de advocaat-generaal en de verdediging – geen bijzondere voorwaarden stellen aan de proeftijd, nu de feiten van een zekere ouderdom zijn en de noodzaak van voormelde geadviseerde bijzondere voorwaarde in de vorm van een locatieverbod thans naar het oordeel van het hof niet meer aanwezig is.
Het hof constateert ambtshalve dat de redelijke termijn van berechting in hoger beroep is geschonden.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling en afdoening van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zal worden ingesteld (vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD257). Op 13 mei 2020 is de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg aangevangen met de inverzekeringstelling van de verdachte. Op 23 november 2021 heeft de rechtbank vonnis gewezen, waardoor de redelijke termijn van 24 maanden in eerste aanleg niet is overschreden.
Bij vonnis waarvan beroep is de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven, de verdachte heeft zich echter ten tijde van de berechting in hoger beroep op geen enkel moment
feitelijkin voorlopige hechtenis ‘bevonden’. Dat vorenstaande maakt – indachtig de ratio en strekking van de duur van de redelijke termijn – dat de redelijke termijn in deze zaak 24 maanden beloopt.
Op 2 december 2021 is er door de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis, waarmee de redelijke termijn in hoger beroep is aangevangen. Het hof wijst thans 28 maanden na het instellen van het hoger beroep arrest, waardoor de in deze zaak toepasselijke redelijke termijn van 24 maanden, in hoger beroep met 4 maanden is overschreden, hetgeen dient te leiden tot strafmatiging.
Het hof overweegt dat het, zoals hiervoor al vermeld, zonder de schending van de redelijke termijn in hoger beroep tot de oplegging was gekomen van een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, doch deze straf vanwege de overschrijding van de redelijke termijn wordt verminderd tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
In het onderzoek tegen (onder meer) de verdachte is er onder hem een aantal goederen in beslag genomen. Het hof zal met betrekking tot die goederen de volgende beslissingen nemen.
Verbeurdverklaring
Het hof zal de volgende onder de verdachte inbeslaggenomen voorwerpen verbeurdverklaren, nu de voorwerpen hem toebehoren en de feiten - in het bijzonder het als feit 4 bewezenverklaarde - met behulp van deze voorwerpen zijn begaan. Daarbij heeft het hof gelet op de draagkracht van de verdachte.
Het hof verklaart aldus verbeurd:
- weegapparatuur (omschrijving G1314613, rood, merk: On balance);
- GSM (omschrijving G1314697, wit, merk: Apple);
- GSM (omschrijving G1314700, roze, merk: Apple);
- GSM (omschrijving G1314711, zilver, merk: Apple);
- GSM (omschrijving G1314715, Nokia);
- GSM (omschrijving G1314716, zwart, merk: Nokia);
- GSM (omschrijving G1314718, grijs, merk: Nokia);
- GSM (omschrijving G1314724, Nokia);
- GSM (omschrijving G1314604, zwart, merk: Nokia).
Onttrekking aan het verkeer
Het hof zal de volgende onder de verdachte inbeslaggenomen voorwerpen onttrekken aan het verkeer.
( i)
Verdovende middelen
- 24.8 gram verdovende middelen (omschrijving G1314594);
- 1.8 gram verdovende middelen (omschrijving G1314603);
- 6.1 gram verdovende middelen (omschrijving G1314607);
- 12.9 gram verdovende middelen (omschrijving G1314611);
- 51 gram verdovende middelen (omschrijving G1314612);
- 42.9 gram verdovende middelen (omschrijving G1314616);
- 1.2 gram verdovende middelen (omschrijving G1314622);
- 1 gram verdovende middelen (omschrijving G1314626);
- 1.3 gram verdovende middelen (omschrijving G1314624).
Drugs aangetroffen in de woning aan [adres 2]
Met betrekking tot de in de woning aan [adres 2] aangetroffen hoeveelheid verdovende middelen heeft te gelden dat het als feit 2 bewezenverklaarde met betrekking tot deze drugs is begaan. Daarbij geldt dat de drugs van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang.
Overige drugs
Met betrekking tot de overige inbeslaggenomen drugs geldt dat deze (onder meer) aan de verdachte toebehoren vanwege zijn rol in de criminele organisatie en het als feit 4 bewezenverklaarde met betrekking tot deze drugs is begaan. Daarbij geldt dat de drugs van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang.
( ii)
Vuurwapen en munitie
In de woning aan [adres 2] is een vuurwapen van het merk Glock aangetroffen, met daarin een patroonhouder met munitie van het type hollowpoint.
Met betrekking tot het in de woning aan [adres 2] aangetroffen wapen en de munitie heeft te gelden dat het als feit 3 bewezenverklaarde met betrekking tot dit wapen en de munitie is begaan, terwijl dat wapen en die munitie van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang.
( iii)
Vals geld
In de woning aan [adres 2] is eveneens een vals biljet van twintig euro aangetroffen. Ten aanzien van dit biljet heeft te gelden dat dit aan de verdachte toebehoort en dat voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit is aangetroffen en kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten.
Teruggave aan de beslagene
Het hof zal het onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van (in totaal) € 943,27 teruggeven aan de verdachte, nu het strafvorderlijke belang niet of niet meer aanwezig is.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
Het hof zal met betrekking tot de inbeslaggenomen sleutel van de Skoda de bewaring gelasten ten behoeve van de rechthebbende, nu het hof niet genoegzaam bekend is en evenmin zijdens de verdachte bekend is gemaakt, en aldus teruggave aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, nog niet mogelijk is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2, 10 en 11b van de Opiumwet, de artikelen 14a, 14b, 14c, 24, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
22 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- weegapparatuur (omschrijving G1314613, rood, merk: On balance);
- GSM (omschrijving G1314697, wit, merk: Apple);
- GSM (omschrijving G1314700, roze, merk: Apple);
- GSM (omschrijving G1314711, zilver, merk: Apple);
- GSM (omschrijving G1314715, Nokia);
- GSM (omschrijving G1314716, zwart, merk: Nokia);
- GSM (omschrijving G1314718, grijs, merk: Nokia);
- GSM (omschrijving G1314724, Nokia);
- GSM (omschrijving G1314604, zwart, merk: Nokia);
beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- vals geld (omschrijving G1314627);
- 24.8 gram verdovende middelen (omschrijving G1314594);
- 1.8 gram verdovende middelen (omschrijving G1314603);
- 6.1 gram verdovende middelen (omschrijving G1314607);
- 12.9 gram verdovende middelen (omschrijving G1314611);
- 51 gram verdovende middelen (omschrijving G1314612);
- 42.9 gram verdovende middelen (omschrijving G1314616);
- 1.2 gram verdovende middelen (omschrijving G1314622);
- 1 gram verdovende middelen (omschrijving G1314626);
- 1.3 gram verdovende middelen (omschrijving G1314624);
- wapen (omschrijving G1314593, zwart, merk: Glock);
- patroonhouder inclusief munitie (omschrijving G1314595, zwart, merk: Glock);
gelast de teruggaveaan de verdachte, van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een geldbedrag van € 943,27;
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een sleutel (omschrijving G1314720, Skoda);