ECLI:NL:HR:2021:1732

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
21/00727
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 november 2021 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] te [Z], Filipijnen, vertegenwoordigd door A.S. Rubico, tegen het Dagelijks Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Centrale Raad van Beroep van 24 april 2020, nrs. 18/503 AOW en 18/504 AOW. De Hoge Raad heeft beoordeeld of het beroep ontvankelijk was.

Belanghebbende heeft geen domicilieadres in Nederland gekozen en heeft derhalve niet voldaan aan de verplichting om griffierecht te betalen. De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende op 15 juli 2021 per aangetekende brief gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor betaling. Deze brief is verzonden naar het door de gemachtigde opgegeven adres in het buitenland, maar het griffierecht is niet betaald.

Vervolgens heeft de griffier op 16 augustus 2021 belanghebbende opnieuw in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken te reageren op het niet tijdig betalen van het griffierecht. Ook hierop heeft belanghebbende geen gebruikgemaakt. Gezien deze omstandigheden heeft de Hoge Raad op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/00727
Datum19 november 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z], Filipijnen, (hierna: belanghebbende), vertegenwoordigd door A.S. Rubico
tegen
het DAGELIJKS BESTUUR VAN DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Centrale Raad van Beroep van 24 april 2020, nrs. 18/503 AOW, 18/504 AOW.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Belanghebbende heeft niet gekozen voor een domicilieadres in Nederland.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 15 juli 2021 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling daarvan een termijn van vier weken gesteld. Deze brief is verzonden naar het door de gemachtigde van belanghebbende opgegeven adres in het buitenland. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 16 augustus 2021 in de gelegenheid gesteld binnen vier weken na de dagtekening van deze brief mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Deze brief is verzonden naar het door de gemachtigde van belanghebbende opgegeven adres. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruikgemaakt.
Het beroep in cassatie moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2021.