ECLI:NL:CRVB:2020:1017

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 april 2020
Publicatiedatum
24 april 2020
Zaaknummer
18/503 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de toeslag op ouderdomspensioen en de norm van ongehuwde in het kader van de AOW

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van de toeslag op het ouderdomspensioen van appellant, die in de Filipijnen woont. Appellant ontving een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar de norm van een gehuwde, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft dit herzien naar de norm van een ongehuwde, omdat zijn partner in juli 2015 de woning had verlaten. De Raad heeft vastgesteld dat de gezamenlijke huishouding met de partner in augustus 2015 definitief is verbroken, waardoor de ingangsdatum van de herziening van de toeslag moet worden vastgesteld op september 2015. De Raad heeft het beroep tegen het bestreden besluit van de Svb in zoverre gegrond verklaard en de aangevallen uitspraak vernietigd voor wat betreft de ingangsdatum van de herziening van de toeslag. De Raad heeft tevens bepaald dat appellant per december 2015 recht heeft op een gehuwdenpensioen zonder toeslag. De Svb is veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 525,-.

Uitspraak

18.503 AOW, 18/504 AOW

Datum uitspraak: 24 april 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
15 december 2017, 16/8113 en 17/7029 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Filipijnen (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend, waaronder een stuk van [naam gemachtigde], die zich als gemachtigde van appellant heeft gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2020. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant woont in de Filipijnen. Hij ontving een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar de norm van een gehuwde en een toeslag ten behoeve van [naam partner 1]. Appellant en [partner] hebben samen een dochter.
1.2.
Op 18 april 2016 hebben medewerkers van de Svb een huisbezoek bij appellant afgelegd. Uit het verslag van dat huisbezoek blijkt dat [partner] in juli 2015 uit de woning van appellant is vertrokken en dat zij later hun dochter heeft opgehaald. Appellant woont volgens het door hem op 7 juli 2016 ingevulde formulier ‘Levensbewijs’ vanaf 1 oktober 2015 samen met
[naam partner 2].
1.3.
Bij besluit van 23 augustus 2016 heeft de Svb het recht op toeslag op het ouderdomspensioen over de periode van juli 2015 tot en met juli 2016 herzien, omdat appellant vanaf juli 2015 geen gezamenlijke huishouding meer voert met [partner]. Het recht op ouderdomspensioen is vanaf juli 2015 herzien naar de norm van een ongehuwde. In verband met het voeren van een gezamenlijke huishouding met [naam partner 2] ontvangt appellant vanaf december 2015 weer een ouderdomspensioen naar de norm van een gehuwde, zonder toeslag.
1.4.
Bij brief van 29 september 2016 heeft de Svb appellant medegedeeld van plan te zijn hem een boete op te leggen.
1.5.
Bij beslissing op bezwaar van 21 juli 2017 (bestreden besluit 1) is het bezwaar tegen het besluit van 23 augustus 2016 gegrond verklaard en is bepaald dat appellant tot en met juli 2015 recht heeft op toeslag op zijn ouderdomspensioen, omdat [partner] in juli 2015 bij appellant is weggegaan. Per augustus 2015 heeft appellant recht op een pensioen naar de norm van een ongehuwde. Met ingang van december 2015 heeft appellant recht op een gehuwdenpensioen, zonder toeslag.
1.6.
Bij beslissing op bezwaar van 20 oktober 2016 (bestreden besluit 2) is het bezwaar tegen de brief van 29 september 2016 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat [partner] in juli 2015 is weggegaan voor langere tijd en dat zij in augustus 2015 hun dochter is komen ophalen. Volgens de Filipijnse wet wonen zij nog steeds bij hem, ondanks dat zij niet zijn teruggekomen. In oktober 2015 is [naam partner 2] bij appellant komen wonen, met wie hij later een zoon heeft gekregen. Appellant is van mening dat hij wel recht heeft op een toeslag, omdat volgens hem zijn leefvorm niet is gewijzigd. Appellant is nog steeds samenwonend, maar alleen de naam van zijn partner is veranderd. Tot slot heeft appellant zijn ongenoegen geuit over het feit dat de Svb ter zitting van de rechtbank een terugvorderingsbesluit van 31 juli 2017 en een aanmaning van
27 oktober 2017 heeft overgelegd en dat de rechtbank deze besluiten in zijn oordeel heeft betrokken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Allereerst wordt vastgesteld dat appellant het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het bestreden besluit 2 niet heeft aangevochten. Dat betekent dat in geschil is of de rechtbank terecht het standpunt van de Svb heeft onderschreven over de herziening van het recht op toeslag over de periode van augustus 2015 tot en met juli 2016, de herziening vanaf augustus 2015 naar een ongehuwde pensioen en vanaf december 2015 naar een gehuwdenpensioen, zonder toeslag.
4.2.
Voorop staat dat het besluit tot herziening van de toeslag een voor appellant belastend besluit is en dat het aan de Svb is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren.
4.3.
In artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b, van de AOW is bepaald dat na 1 januari 2015 geen recht op toeslag meer ontstaat als gevolg van wijziging van de leefvorm, waardoor niet langer sprake is van een ongehuwde als bedoeld in artikel 1, tweede en derde lid, van de AOW.
4.4.
Het betoog van appellant dat de gezamenlijke huishouding met [partner] niet al in juli 2015 is beëindigd, slaagt. Appellant heeft zowel in bezwaar als in hoger beroep uiteengezet dat [partner] in juli 2015 uit de woning van appellant is vertrokken en hun dochter bij appellant heeft achtergelaten. Op dat moment was het niet duidelijk of het vertrek van [partner] definitief was. In augustus 2015 is [partner] teruggekomen en heeft zij hun dochter meegenomen. Hierna is [partner] niet meer naar de woning van appellant teruggekeerd. Aansluitend op het vertrek van [partner] is [naam partner 2] bij appellant in huis gekomen. Dit was volgens appellant eerst om te kijken of het samenwonen lukte. Per oktober 2015 is zij bij appellant ingetrokken. De Raad concludeert hieruit dat de gezamenlijke huishouding met [partner] in augustus 2015 definitief is verbroken. De ingangsdatum van de herziening van de toeslag verschuift hierdoor naar september 2015. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak in zoverre niet in stand kan blijven.
4.5.
Appellant is door het vertrek van [partner] in augustus 2015, met wie hij samenwoonde, alleen komen te wonen. Enige tijd later is appellant een gezamenlijke huishouding gaan voeren met [naam partner 2]. Dit betekent dat na 1 januari 2015 een wijziging van de leefvorm van appellant heeft plaatsgevonden als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b, van de AOW. De Svb heeft daarom terecht besloten dat appellant vanaf december 2015 geen recht heeft op toeslag. Artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b, van de AOW, is een dwingendrechtelijke bepaling waarvan de Svb niet kan afwijken. De door appellant aangevoerde omstandigheden kunnen dan ook geen rol spelen. Dat appellant al sinds
1 oktober 2015 met [naam partner 2] samenwoont leidt niet tot een ander oordeel. Hierin zou aanleiding zijn gelegen om appellant al vanaf oktober 2015 in plaats van per december 2015 een gehuwdenpensioen zonder toeslag te verstrekken. Omdat dit in het nadeel van appellant zou zijn, heeft de Svb het bestreden besluit op dat punt terecht gehandhaafd.
4.6.
Tot slot wordt overwogen dat de rechtbank het terugvorderingsbesluit van 31 juli 2017 en een aanmaning van 27 oktober 2017 ten overvloede in de uitspraak heeft genoemd, uitsluitend om appellant te informeren. Deze besluiten liggen in deze procedure echter niet ter beoordeling voor.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt de aangevallen uitspraak wordt vernietigd, voor zover deze ziet op de ingangsdatum van de herziening van de toeslag per augustus 2015 en het toekennen van een pensioen naar de norm van een ongehuwde over de periode van augustus 2015 tot december 2015. Het beroep tegen het bestreden besluit 1 wordt in zoverre gegrond verklaard. De Raad zal zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat de ingangsdatum van de herziening van de toeslag moet worden vastgesteld op september 2015 en dat van september 2015 tot december 2015 de norm van een ongehuwde voor appellant heeft te gelden. De aangevallen uitspraak wordt voor het overige bevestigd. Dit betekent dat appellant per december 2015 recht heeft op een gehuwdenpensioen, zonder toeslag.
5. Aanleiding bestaat de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 525,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand. In beroep heeft appellant geen kosten gemaakt voor rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor wat betreft de herziening van de toeslag per augustus 2015 en het toekennen van een pensioen naar de norm van een ongehuwde over de periode van augustus 2015 tot december 2015;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 21 juli 2017 in zoverre gegrond en vernietigt dit besluit in zoverre;
- bepaalt dat de ingangsdatum van de herziening van de toeslag ingaat per september 2015 en dat van september 2015 tot december 2015 de norm van een ongehuwde voor appellant heeft te gelden;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 21 juli 2017;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 525,-;
- bepaalt dat de Svb aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 172,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen, in tegenwoordigheid van E.M. Welling als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2020.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) E.M. Welling
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip gezamenlijke huishouding.