Uitspraak
1.Het eerste geding in cassatie
2.Het tweede geding in cassatie
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 november 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 20 april 2021, betreffende de aan belanghebbende, [X] te [Z], opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2013. De zaak is eerder behandeld in een arrest van de Hoge Raad van 4 september 2020, waarin de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam is vernietigd en de zaak is verwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij verschillende klachten ingediend. Het Hof heeft op 26 mei 2021 een hersteluitspraak gedaan ter verbetering van zijn eerdere uitspraak. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend, waarop belanghebbende heeft gereageerd met een conclusie van repliek.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard.