ECLI:NL:HR:2020:1369
Hoge Raad
- Cassatie
- G. de Groot
- J.A.C.A. Overgaauw
- J. Wortel
- A.F.M.Q. Beukers-van Dooren
- P.A.G.M. Cools
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de fiscale behandeling van uitkeringen uit levensverzekeringen en valutatermijncontracten
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 september 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de fiscale behandeling van een uitkering uit een levensverzekering versus een valutatermijncontract. De belanghebbende, een natuurlijke persoon, had in 1993 een overeenkomst gesloten met [A] Levensverzekeringen N.V. voor een vaste termijnverzekering, die premievrij kon worden gemaakt. In 2013 ontving de belanghebbende een uitkering van € 24.780, maar had hierover niets aangegeven in zijn aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2013. De Inspecteur corrigeerde het belastbare inkomen met een bedrag van € 23.147, wat leidde tot een geschil over de aard van de uitkering. Het Hof Amsterdam oordeelde dat de uitkering moest worden aangemerkt als een uitkering uit een levensverzekering, terwijl de belanghebbende stelde dat het ging om een uitkering uit een valutatermijncontract, dat niet belastbaar zou zijn.
De Hoge Raad heeft de klacht van de belanghebbende gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat de uitkering als een levensverzekering moest worden gekwalificeerd. De Hoge Raad benadrukte dat de aard en inhoud van de overeenkomst op het moment van de uitkering beoordeeld moet worden, en dat de wijziging van de overeenkomst in 1995, waarbij de premievrijmaking plaatsvond, van belang is voor de fiscale behandeling. De uitspraak van het Hof werd vernietigd en de zaak werd verwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling. De Hoge Raad heeft geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken en heeft de Staatssecretaris opgedragen het griffierecht aan de belanghebbende te vergoeden.