ECLI:NL:HR:2021:1671
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over navorderingsaanslag inkomstenbelasting en correctiebeleid van de Belastingdienst
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 november 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën tegen [X] te [Z]. De zaak betreft een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) die aan belanghebbende was opgelegd over het jaar 2015. De Belastingdienst had het belastbare inkomen uit werk en woning gecorrigeerd, wat leidde tot een navorderingsaanslag van € 427. Na bezwaar werd de correctie verminderd tot € 1.986, en de navorderingsaanslag tot € 223.
Belanghebbende deed een beroep op het correctiebeleid van de Belastingdienst, dat stelt dat navorderingsaanslagen tot een bedrag van niet meer dan € 450 niet opgelegd dienen te worden, tenzij er sprake is van kwade trouw of herhaalde onjuistheden. Het Gerechtshof Den Haag oordeelde dat de navorderingsaanslag niet opgelegd mocht worden, omdat de correctie onder het beleid viel. De Staatssecretaris ging in cassatie, waarbij hij betoogde dat het Hof het correctiebeleid onjuist had geïnterpreteerd.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de tekst van het correctiebeleid correct had uitgelegd en dat de navorderingsaanslag inderdaad niet opgelegd had mogen worden. Het beroep in cassatie werd ongegrond verklaard, en de Staatssecretaris werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 2.244 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest bevestigt de toepassing van het correctiebeleid van de Belastingdienst en de bescherming van belastingplichtigen tegen onredelijke belastingaanslagen.