ECLI:NL:GHDHA:2020:2416

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
BK-20/00481
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen in het kader van correctiebeleid Belastingdienst

In deze zaak gaat het om een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2015, opgelegd aan mevrouw [X]. De Belastingdienst had een belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 10.626, wat resulteerde in een te betalen belasting van € 427 en een belastingrente van € 19. De navorderingsaanslag was gebaseerd op de veronderstelling dat de eerder geaccepteerde aftrek van specifieke zorgkosten van € 2.623 onterecht was verleend. Na bezwaar werd de navorderingsaanslag verlaagd tot een belastbaar inkomen van € 9.989, met een aangepaste belastingrente van € 10.

Mevrouw [X] heeft beroep ingesteld bij de Rechtbank Den Haag, die haar beroep ongegrond verklaarde, maar de Inspecteur veroordeelde tot het betalen van proceskosten en een schadevergoeding voor immateriële schade. Mevrouw [X] ging in hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag, waar de mondelinge behandeling plaatsvond op 3 december 2020. De centrale vraag was of de navorderingsaanslag in strijd was met het correctiebeleid van de Belastingdienst, dat stelt dat geen navorderingsaanslag mag worden opgelegd als het te betalen bedrag lager is dan € 450, tenzij er sprake is van kwade trouw of herhaalde onjuistheden.

Het Hof oordeelde dat het correctiebeleid van toepassing was en dat er geen sprake was van kwade trouw of herhaalde onjuistheden. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank, vernietigde de navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente, en veroordeelde de Inspecteur in de proceskosten van mevrouw [X]. Het Hof stelde de proceskosten vast op € 2.622 en gelastte de Inspecteur het griffierecht van € 131 te vergoeden. De uitspraak werd op 10 december 2020 openbaar gemaakt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-20/00481

Uitspraak van 10 december 2020

in het geding tussen:

mevrouw [X] te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 26 maart 2020, nr. SGR 19/3904.

Overwegingen

1. Belanghebbende is over het jaar 2015 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.626, resulterend in € 427 aan te betalen belasting, en is bij beschikking € 19 aan belastingrente berekend. Aan de navordering ligt ten grondslag dat de door belanghebbende aangegeven en bij de regeling van de primitieve aanslag geaccepteerde aftrek van € 2.623 wegens specifieke zorgkosten ten onrechte is verleend. Bij gezamenlijke uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd. Omdat bij die uitspraak abusievelijk geen rekening is gehouden met het alsnog accepteren van een aftrekpost dieetkosten is bij beschikking de navorderingsaanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.989 en is de beschikking belastingrente aangepast en de belastingrente vastgesteld op € 10.
2. Tegen de uitspraak van de Inspecteur heeft belanghebbende beroep bij de Rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 47 is geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld in de aan belanghebbende te betalen proceskosten van € 525, de Inspecteur veroordeeld tot het aan belanghebbende betalen van een vergoeding van € 1.000 voor immateriële schade en de Inspecteur opgedragen het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
3. Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Een griffierecht van € 131 is geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft gereageerd bij aan de Inspecteur doorgezonden brief van 11 november 2020 met twee bijlagen.
4. De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad in Den Haag ter zitting van het Hof van 3 december 2020. Partijen zijn verschenen.
5. Het hier aan de orde zijnde beleid van de Belastingdienst "Correctiebeleid Versie 2.1", gedateerd 30 maart 2011, luidt:
"1. Context
In de visie van de Belastingdienst past het niet om aan belastingplichtige een belastingaanslag naar aanleiding van positieve correcties (op de grondslag) op te leggen, die slechts een ‘gering bedrag’ aan te betalen belasting inhoudt. Hier kan gesproken worden van een bepaalde irritatiegrens bij belastingplichtige die invloed kan hebben op zijn compliant gedrag. Zeker als het ‘bedrag’ voor de belastingplichtige in geen verhouding staat tot de administratieve gevolgen van de correcties.
(…)
2. Correctiebeleid
Een bedrag van niet meer dan € 225 kan als een ‘gering bedrag’ beschouwd worden. Op basis hiervan geldt het volgende correctiebeleid:
(…)
4. Het te hanteren bedrag bij een navordering bedraagt € 450 (c.q. € 1.000 inkomen), behoudens in gevallen waarin sprake is van kwade trouw of repeterende onjuistheden.
(…)"
6. De Rechtbank heeft overwogen:
"(…)
Geschil
9. Tussen partijen is in geschil (…) of er sprake is van een ambtelijk verzuim dat aan navordering in de weg staat, of de navorderingsaanslag is opgelegd in strijd met het correctiebeleid van de Belastingdienst, of [belanghebbende] recht heeft op aftrek van extra uitgaven voor kleding en beddengoed en reiskosten en (…).
(…)
Ambtelijk verzuim
11. [ Belanghebbende] stelt dat sprake is van een ambtelijk verzuim dat aan navordering in de weg staat. Zij voert daartoe aan dat de aangifte aan verscherpt onderzoek had moeten worden onderworpen, aangezien vanaf april 2015 een onderzoek was ingesteld naar het aangiftegedrag van het kantoor van gemachtigde en [de Inspecteur] in april 2016 in staat was om ook alle papieren aangiften van dit kantoor te herkennen en apart te leggen.
12. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat sprake is van een ambtelijk verzuim. Vaststaat dat het hier gaat om een papieren aangifte zonder vermelding van het beconnummer. Ook verder ontbreekt daarop enige aanwijzing van de betrokkenheid van het kantoor van de gemachtigde. [Belanghebbende] stelt wel dat [de Inspecteur] in april 2016 ook alle papieren aangiften kon herkennen als zijnde van het kantoor van de gemachtigde, maar [de Inspecteur] heeft dit gemotiveerd weersproken. [De Inspecteur] heeft ter zitting verklaard dat het ook nu nog niet mogelijk [is] om alle papieren aangiften van dat kantoor te herkennen.
Correctiebeleid
13. [ Belanghebbende] stelt verder dat de navorderingsaanslag is opgelegd in strijd met het correctiebeleid van de Belastingdienst. Volgens dit beleid wordt er immers geen navorderingsaanslag opgelegd als het te betalen bedrag aan belasting lager is dan € 450, tenzij sprake is van kwade trouw of van repeterende onjuistheden. De aan haar opgelegde navorderingsaanslag vermeldt een te betalen bedrag van € 446 en van kwade trouw of repeterende onjuistheden is geen sprake.
14. Onder punt 4 van het correctiebeleid wordt, voor zover hier van belang, vermeld:
‘Het te hanteren bedrag bij een navordering bedraagt € 450 (c.q. € 1.000 inkomen), behoudens in gevallen waarin sprake is van kwade trouw of repeterende onjuistheden.’
15. Aangezien de correctie in dit geval hoger is dan € 1.000, is het opleggen van de navorderingsaanslag niet in strijd met het correctiebeleid.
Aftrek reiskosten en extra uitgaven voor kleding en beddengoed
16. [ Belanghebbende] stelt dat zij recht heeft op aftrek van reiskosten en extra uitgaven voor kleding en beddengoed. Zij heeft dit evenwel niet aannemelijk gemaakt. De stelling dat zij als nierpatiënt drie keer per week moet worden gedialyseerd en dus wel reiskosten moet hebben en dat verder van algemene bekendheid is dat dergelijke patiënten veel vochtverlies hebben en daarom extra uitgaven hebben voor kleding en beddengoed, is daartoe onvoldoende. Deze stellingen worden niet met stukken onderbouwd.
17. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Vergoeding voor immateriële schade
(…)
20. Aldus komt de overschrijding van de redelijke termijn op negen maanden. Deze overschrijding is geheel toe te rekenen aan [de Inspecteur]. Aan [belanghebbende] wordt een schadevergoeding toegekend van € 1.000.
21. Aangezien de rechtbank een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toekent, bestaat aanleiding het door [belanghebbende] betaalde griffierecht alsmede haar in de beroepsfase gemaakte proceskosten door [de Inspecteur] te laten vergoeden (zie Hoge Raad 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660). De rechtbank stelt de te vergoeden proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 0,5 nu de proceskostenvergoeding enkel het gevolg is van de toekenning van een vergoeding voor immateriële schade."
7. In hoger beroep is in geschil, in zoverre net als voor de Rechtbank, of het correctiebeleid van de Belastingdienst van toepassing is, of sprake is van een ambtelijk verzuim en of belanghebbende recht heeft op de aftrek van extra uitgaven voor kleding en beddengoed en reiskosten. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding. Partijen zijn het eens, zo blijkt op de zitting, dat belanghebbende overeenkomstig de standaardregels een vergoeding van in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten met toepassing van gewichtsfactor 1 toekomt en een vergoeding van in hoger beroep gemaakte proceskosten met toepassing, voor zover belanghebbende met betrekking tot de materiële geschilpunten in het ongelijk wordt gesteld, van gewichtsfactor 0,5.
8. Met betrekking tot de toepassing van het in punt 5 aangehaalde correctiebeleid van de Belastingdienst komt het Hof tot een andere afweging dan de Rechtbank. Een redelijke uitleg van de regeling in onderdeel 4 van het beleid brengt, hoewel de betekenis van de woorden "€ 450 (c.q. € 1.000 inkomen)" niet direct, ook niet voor een gemiddelde belastingplichtige, is te begrijpen en nog daargelaten dat, anders dan de Inspecteur stelt, "c.q." niet "of" betekent, in elk geval mee, ook als de overige regelingen uit het beleid in de beschouwing worden betrokken, dat een navorderingsaanslag tot een bedrag van niet meer dan € 450 niet wordt opgelegd, ook al is de aangebrachte inkomenscorrectie hoger dan € 1.000. Nu vaststaat dat in dit geval geen sprake is van "kwade trouw of repeterende onjuistheden", staat het correctiebeleid aan de navorderingsaanslag in de weg.
9. Het gelijk is aan de zijde van belanghebbende. Haar overige stellingen hoeven geen behandeling.
10. Het hoger beroep is gegrond.
11. Het Hof ziet reden de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende. De kosten stelt het Hof, conform partijen op de zitting hebben bevestigd, vast op in totaal € 2.622 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar: 2 punten à € 261, en in beroep en hoger beroep: 4 punten à € 525, met toepassing van gewichtsfactor 1. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
12. De Inspecteur dient belanghebbende de griffierechten te vergoeden.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behalve de beslissingen over het griffierecht en over het aan belanghebbende vergoeden van immateriële schade,
- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur,
- vernietigt de navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente,
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2.622, en
- gelast de Inspecteur aan belanghebbende het griffierecht in hoger beroep van € 131 te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld door U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier L. van den Bogerd. De beslissing is op 10 december 2020 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kan zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaanbinnen zes wekenna de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad: www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Wanneer die personen geen gebruik willen maken van digitaal procederen, sturen zij het beroepschrift in cassatie aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2. Alleen bij procederen op papier: het cassatieberoepschrift moet ondertekend zijn;

3. Het cassatieberoepschrift moet ten minste vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. De indiener zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.