Overwegingen
1. Belanghebbende is over het jaar 2015 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.626, resulterend in € 427 aan te betalen belasting, en is bij beschikking € 19 aan belastingrente berekend. Aan de navordering ligt ten grondslag dat de door belanghebbende aangegeven en bij de regeling van de primitieve aanslag geaccepteerde aftrek van € 2.623 wegens specifieke zorgkosten ten onrechte is verleend. Bij gezamenlijke uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd. Omdat bij die uitspraak abusievelijk geen rekening is gehouden met het alsnog accepteren van een aftrekpost dieetkosten is bij beschikking de navorderingsaanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.989 en is de beschikking belastingrente aangepast en de belastingrente vastgesteld op € 10.
2. Tegen de uitspraak van de Inspecteur heeft belanghebbende beroep bij de Rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 47 is geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld in de aan belanghebbende te betalen proceskosten van € 525, de Inspecteur veroordeeld tot het aan belanghebbende betalen van een vergoeding van € 1.000 voor immateriële schade en de Inspecteur opgedragen het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
3. Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Een griffierecht van € 131 is geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft gereageerd bij aan de Inspecteur doorgezonden brief van 11 november 2020 met twee bijlagen.
4. De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad in Den Haag ter zitting van het Hof van 3 december 2020. Partijen zijn verschenen.
5. Het hier aan de orde zijnde beleid van de Belastingdienst "Correctiebeleid Versie 2.1", gedateerd 30 maart 2011, luidt:
"1. Context
In de visie van de Belastingdienst past het niet om aan belastingplichtige een belastingaanslag naar aanleiding van positieve correcties (op de grondslag) op te leggen, die slechts een ‘gering bedrag’ aan te betalen belasting inhoudt. Hier kan gesproken worden van een bepaalde irritatiegrens bij belastingplichtige die invloed kan hebben op zijn compliant gedrag. Zeker als het ‘bedrag’ voor de belastingplichtige in geen verhouding staat tot de administratieve gevolgen van de correcties.
(…)
Een bedrag van niet meer dan € 225 kan als een ‘gering bedrag’ beschouwd worden. Op basis hiervan geldt het volgende correctiebeleid:
(…)
4. Het te hanteren bedrag bij een navordering bedraagt € 450 (c.q. € 1.000 inkomen), behoudens in gevallen waarin sprake is van kwade trouw of repeterende onjuistheden.
6. De Rechtbank heeft overwogen:
9. Tussen partijen is in geschil (…) of er sprake is van een ambtelijk verzuim dat aan navordering in de weg staat, of de navorderingsaanslag is opgelegd in strijd met het correctiebeleid van de Belastingdienst, of [belanghebbende] recht heeft op aftrek van extra uitgaven voor kleding en beddengoed en reiskosten en (…).
11. [ Belanghebbende] stelt dat sprake is van een ambtelijk verzuim dat aan navordering in de weg staat. Zij voert daartoe aan dat de aangifte aan verscherpt onderzoek had moeten worden onderworpen, aangezien vanaf april 2015 een onderzoek was ingesteld naar het aangiftegedrag van het kantoor van gemachtigde en [de Inspecteur] in april 2016 in staat was om ook alle papieren aangiften van dit kantoor te herkennen en apart te leggen.
12. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat sprake is van een ambtelijk verzuim. Vaststaat dat het hier gaat om een papieren aangifte zonder vermelding van het beconnummer. Ook verder ontbreekt daarop enige aanwijzing van de betrokkenheid van het kantoor van de gemachtigde. [Belanghebbende] stelt wel dat [de Inspecteur] in april 2016 ook alle papieren aangiften kon herkennen als zijnde van het kantoor van de gemachtigde, maar [de Inspecteur] heeft dit gemotiveerd weersproken. [De Inspecteur] heeft ter zitting verklaard dat het ook nu nog niet mogelijk [is] om alle papieren aangiften van dat kantoor te herkennen.
13. [ Belanghebbende] stelt verder dat de navorderingsaanslag is opgelegd in strijd met het correctiebeleid van de Belastingdienst. Volgens dit beleid wordt er immers geen navorderingsaanslag opgelegd als het te betalen bedrag aan belasting lager is dan € 450, tenzij sprake is van kwade trouw of van repeterende onjuistheden. De aan haar opgelegde navorderingsaanslag vermeldt een te betalen bedrag van € 446 en van kwade trouw of repeterende onjuistheden is geen sprake.
14. Onder punt 4 van het correctiebeleid wordt, voor zover hier van belang, vermeld:
‘Het te hanteren bedrag bij een navordering bedraagt € 450 (c.q. € 1.000 inkomen), behoudens in gevallen waarin sprake is van kwade trouw of repeterende onjuistheden.’
15. Aangezien de correctie in dit geval hoger is dan € 1.000, is het opleggen van de navorderingsaanslag niet in strijd met het correctiebeleid.
Aftrek reiskosten en extra uitgaven voor kleding en beddengoed
16. [ Belanghebbende] stelt dat zij recht heeft op aftrek van reiskosten en extra uitgaven voor kleding en beddengoed. Zij heeft dit evenwel niet aannemelijk gemaakt. De stelling dat zij als nierpatiënt drie keer per week moet worden gedialyseerd en dus wel reiskosten moet hebben en dat verder van algemene bekendheid is dat dergelijke patiënten veel vochtverlies hebben en daarom extra uitgaven hebben voor kleding en beddengoed, is daartoe onvoldoende. Deze stellingen worden niet met stukken onderbouwd.
17. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Vergoeding voor immateriële schade
(…)
20. Aldus komt de overschrijding van de redelijke termijn op negen maanden. Deze overschrijding is geheel toe te rekenen aan [de Inspecteur]. Aan [belanghebbende] wordt een schadevergoeding toegekend van € 1.000.
21. Aangezien de rechtbank een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toekent, bestaat aanleiding het door [belanghebbende] betaalde griffierecht alsmede haar in de beroepsfase gemaakte proceskosten door [de Inspecteur] te laten vergoeden (zie Hoge Raad 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660). De rechtbank stelt de te vergoeden proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 0,5 nu de proceskostenvergoeding enkel het gevolg is van de toekenning van een vergoeding voor immateriële schade." 7. In hoger beroep is in geschil, in zoverre net als voor de Rechtbank, of het correctiebeleid van de Belastingdienst van toepassing is, of sprake is van een ambtelijk verzuim en of belanghebbende recht heeft op de aftrek van extra uitgaven voor kleding en beddengoed en reiskosten. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding. Partijen zijn het eens, zo blijkt op de zitting, dat belanghebbende overeenkomstig de standaardregels een vergoeding van in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten met toepassing van gewichtsfactor 1 toekomt en een vergoeding van in hoger beroep gemaakte proceskosten met toepassing, voor zover belanghebbende met betrekking tot de materiële geschilpunten in het ongelijk wordt gesteld, van gewichtsfactor 0,5.
8. Met betrekking tot de toepassing van het in punt 5 aangehaalde correctiebeleid van de Belastingdienst komt het Hof tot een andere afweging dan de Rechtbank. Een redelijke uitleg van de regeling in onderdeel 4 van het beleid brengt, hoewel de betekenis van de woorden "€ 450 (c.q. € 1.000 inkomen)" niet direct, ook niet voor een gemiddelde belastingplichtige, is te begrijpen en nog daargelaten dat, anders dan de Inspecteur stelt, "c.q." niet "of" betekent, in elk geval mee, ook als de overige regelingen uit het beleid in de beschouwing worden betrokken, dat een navorderingsaanslag tot een bedrag van niet meer dan € 450 niet wordt opgelegd, ook al is de aangebrachte inkomenscorrectie hoger dan € 1.000. Nu vaststaat dat in dit geval geen sprake is van "kwade trouw of repeterende onjuistheden", staat het correctiebeleid aan de navorderingsaanslag in de weg.
9. Het gelijk is aan de zijde van belanghebbende. Haar overige stellingen hoeven geen behandeling.
10. Het hoger beroep is gegrond.
11. Het Hof ziet reden de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende. De kosten stelt het Hof, conform partijen op de zitting hebben bevestigd, vast op in totaal € 2.622 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar: 2 punten à € 261, en in beroep en hoger beroep: 4 punten à € 525, met toepassing van gewichtsfactor 1. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
12. De Inspecteur dient belanghebbende de griffierechten te vergoeden.