Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Uitspraak van 4 augustus 2020
[X] te [Z] , belanghebbende,
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de Inspecteur,
Procesverloop
progressiefbelasting worden ingehouden.
Oordeel van de Rechtbank
Omschrijving geschil , standpunten en conclusies van partijen
Beoordeling van het (incidenteel) hoger beroep
niet-kenbaarheidsvereiste, dat inhoudt dat de belanghebbende redelijkerwijs niet de onjuistheid van de inlichtingen had kunnen en moeten beseffen; en
dispositievereiste, dat inhoudt dat de belanghebbende, afgaande op de onjuiste inlichtingen, een handeling heeft verricht of nagelaten, ten gevolge waarvan hij niet alleen de wettelijk verschuldigde belasting heeft te betalen, maar daarenboven schade lijdt.
daarenbovengeleden schade in de zin van het arrest van de Hoge Raad van 26 september 1979, nr. 19 250, BNB 1979/311 (zie onder 5.6). Dienaangaande overweegt het Hof het volgende.
rente, is er naar het oordeel van het Hof geen grond voor het standpunt van de Inspecteur dat aan belanghebbende in rekening gebrachte revisierente moet worden beschouwd als wettelijk verschuldigde belasting.
daarenbovengeleden schade in de zin van het arrest van de Hoge Raad van 26 september 1979, nr. 19 250, BNB 1979/311. Het antwoord op die vraag hangt af van de interpretatie van de woorden “daarenboven schade lijdt’ in het zo-even genoemde arrest, dat is gewezen voordat de wet voorzag in het in rekening brengen van revisierente en voordat voorzienbaar was dat de wetgever daartoe te eniger tijd zou besluiten.
Proceskosten
Beslissing
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank, en
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten, aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.050.