ECLI:NL:HR:2021:1611

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
21/02010
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake griffierecht en domicilieadres

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 november 2021 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van belanghebbende, die woonachtig is in Marokko. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 december 2020, waarin het nummer 19/3135 AOW werd behandeld. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat belanghebbende geen domicilieadres in Nederland heeft gekozen, wat van belang is voor de ontvankelijkheid van het beroep.

De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende op 18 juni 2021 gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor deze betaling. Aangezien het griffierecht niet is voldaan, heeft de griffier op 21 juli 2021 belanghebbende nogmaals in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken te reageren op het niet tijdig betalen van het griffierecht. Deze termijn eindigde op 18 augustus 2021, maar belanghebbende heeft hier niet tijdig op gereageerd.

De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de brief van belanghebbende, die op 26 augustus 2021 door de Centrale Raad van Beroep is ontvangen, als te laat ingekomen moet worden beschouwd. Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/02010
Datum5 november 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z], Marokko, (hierna: belanghebbende)
tegen
HET BESTUUR VAN DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 december 2020, nr. 19/3135 AOW.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Belanghebbende heeft niet gekozen voor een domicilieadres in Nederland.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 18 juni 2021 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling daarvan een termijn van vier weken gesteld. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 21 juli 2021, welke brief eveneens per gewone post is verzonden aan het door belanghebbende opgegeven adres in het buitenland, in de gelegenheid gesteld binnen vier weken na de dagtekening van deze brief mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Die termijn eindigde op 18 augustus 2021. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid niet tijdig gebruikgemaakt. De op 26 augustus 2021 door de Centrale Raad van Beroep ontvangen brief, die door de Centrale Raad van Beroep aan de Hoge Raad is doorgezonden, wordt als te laat ingekomen buiten beschouwing gelaten.
Het beroep in cassatie moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet–ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2021.