ECLI:NL:CRVB:2020:3158

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
19/3135 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag AOW-pensioen op basis van onvoldoende bewijs van verblijf en werk in Nederland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in Marokko woont, had een aanvraag ingediend voor toekenning van een AOW-pensioen, welke door de Sociale verzekeringsbank (Svb) was afgewezen. De Svb stelde dat appellant niet verzekerd was voor de AOW, omdat hij niet kon aantonen dat hij in Nederland had gewoond of gewerkt. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

Appellant voerde in hoger beroep aan dat hij wel verzekerd was voor de AOW en dat hij in Nederland had gewerkt onder verschillende namen. Hij overhandigde diverse documenten ter ondersteuning van zijn claim, waaronder bewijsstukken van zijn werk en inschrijvingen bij ziekenfondsen. De Svb had echter alle informatie van appellant betrokken en concludeerde dat er geen verifieerbare gegevens waren die de claim van appellant konden onderbouwen. De gemeente had bevestigd dat appellant niet bekend was in het bevolkingsregister en ook niet in het schakelregister.

De Raad oordeelde dat de door appellant overgelegde stukken niet voldoende bewijs boden dat hij en de persoon onder de naam [X] dezelfde persoon waren. Bovendien bleek uit de documenten niet dat appellant ten minste één jaar voor de AOW verzekerd was geweest. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb de aanvraag voor het AOW-pensioen terecht had afgewezen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

19 3135 AOW

Datum uitspraak: 11 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
14 juni 2019, 18/7221 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (Marokko) (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend en vragen van de Raad beantwoord.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2020. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich via beeldbellen laten vertegenwoordigen door mr. S.M.C. Rooijers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 23 juli 2018 heeft de Svb de aanvraag van appellant om toekenning van een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) afgewezen, op de grond dat appellant niet verzekerd is geweest voor de AOW.
1.2.
Bij besluit van 9 november 2018 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 23 juli 2018 ongegrond verklaard. Op grond van de door appellant overgelegde documenten is volgens de Svb niet aannemelijk geworden dat hij in Nederland heeft gewoond of gewerkt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat niet kan worden vastgesteld dat appellant in Nederland heeft gewoond of gewerkt, zodat de Svb terecht heeft geweigerd om aan appellant een ouderdomspensioen toe te kennen.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij wel verzekerd is voor de AOW. Daarbij heeft appellant erop gewezen dat hij in Nederland heeft gewerkt onder de naam [X] en dat hij alle bewijsstukken heeft ingezonden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of appellant verzekerde tijdvakken voor de AOW heeft opgebouwd.
4.2.
Appellant heeft bij zijn aanvraag gesteld dat hij in 1991 in Nederland heeft gewerkt. Hij heeft opgegeven dat hij in die periode werkzaam was voor een groothandel in diepvriesgroenten in Bunnik. Bij zijn aanvraag en later in bezwaar heeft appellant enkele stukken ingezonden. Dit is in de eerste plaats een vertaling van een toestemmingsverklaring voor wijziging van de familienaam van [familienaam] , geboren in 1952, in [naam] dat [X] dezelfde persoon is als [naam] . Ook heeft appellant afschriften ingezonden van afsprakenkaarten van het Academisch Ziekenhuis [plaatsnaam] met afspraken in de maanden juni en juli 1990 zonder vermelding van een persoon, een bewijs van inschrijving bij de Stichting Regionaal Ziekenfonds [regio] van
19 februari 1991 op naam van [X] , een ongedateerde nota van het ziekenfonds op naam van [X] en een brief van het ziekenfonds van november 1988 met informatie over de premie over 1989 op naam van [X] . Appellant heeft verder een kopie van afschriften ingezonden van een bankrekening met nummer 43.61.64.728 van 16 september 1992 op naam van [X] en van een bankrekening met nummer 45.47.38.943 van
26 januari 1994 op naam van [familienaam] . Tot slot is een afschrift ingezonden van een brief van ABN AMRO van 12 januari 1993 op naam van [X] en een kopie van een opdracht tot overboeking van [familienaam] [naam] naar [X] , zonder datum.
4.3.
De Svb heeft bij het onderzoek naar de vraag of appellant in Nederland heeft gewoond of gewerkt alle informatie van appellant betrokken en gebruik gemaakt van de verschillende namen van appellant, namelijk [naam] en [familienaam] , met geboortejaar 1952. De gemeente [plaatsnaam] heeft voor alle varianten meegedeeld dat appellant niet bekend is in het bevolkingsregister. Ook komt appellant niet voor in het schakelregister. Bij het Bedrijfspensioenfonds [Y] is appellant evenmin bekend.
4.4.
De Raad is van oordeel dat uit de door appellant overgelegde stukken niet kan worden afgeleid dat appellant en [X] , werkelijk dezelfde persoon zijn. De Svb heeft ter zitting terecht aangevoerd dat hiervoor verifieerbare gegevens ontbreken. Echter, zelfs al zou worden aangenomen dat [Appellant] en [X] één en dezelfde persoon zijn, kan ondanks het toereikend onderzoek van de Svb niet worden vastgesteld dat appellant voor een ouderdomspensioen in aanmerking komt.
4.5.
Voor zover uit de door appellant overlegde stukken van het ziekenfonds kan worden afgeleid dat mogelijk op enig moment sprake is van een periode van verzekering, blijkt hieruit niet dat appellant ten minste één jaar voor de AOW verzekerd is geweest. Uit de uitspraak van de Raad van 16 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2812, volgt dat verzekerde periodes van minder dan één jaar niet kunnen leiden tot toekenning van een AOW-pensioen. Dit betekent dat de Svb de aanvraag van appellant voor toekenning van een AOW-pensioen terecht heeft afgewezen.
4.6.
Uit punten 4.4 en 4.5 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2020.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) R.H. Koopman
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over de kring van verzekerden.

DÉCISION

La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale) confirme les décisions attaquées.
Par conséquent, décidée par A. van Gijzen en présence de R.H. Koopman en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 11-12-2020.
Les parties disposent d’un délai de six semaines à compter de la date d’envoi pour introduire un pourvoi en cassation contre cette décision devant la Cour de Cassation des Pays-Bas:
Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, NL 2500 EH ’s-Gravenhage) au titre de la violation ou de la mauvaise application des dispositions concernant la notion de groupe d’assurés.