ECLI:NL:HR:2021:1316
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet-betaling griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 september 2021 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie. Het beroep was ingesteld door [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P]. De zaak was eerder behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 19 februari 2021 uitspraak had gedaan in de hoger beroepen van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de griffier van de Hoge Raad belanghebbende op 10 april 2021 had gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken had gesteld voor de betaling daarvan. De gegevens van PostNL toonden aan dat deze brief was afgehaald, maar het griffierecht was niet voldaan. Vervolgens heeft de griffier belanghebbende op 14 juni 2021 in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom het griffierecht niet was betaald. De argumenten die belanghebbende in haar brieven van 21 juni, 22 juni en 12 juli 2021 aanvoerde, werden door de Hoge Raad niet als voldoende geacht om te concluderen dat belanghebbende niet in verzuim was.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en M.T. Boerlage, en is openbaar uitgesproken op 17 september 2021.