In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd door de Heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. De naheffingsaanslag, ter hoogte van € 64,42, is opgelegd omdat belanghebbende op 9 november 2019 om 11:53 uur niet voldoende parkeerbelasting zou hebben betaald voor het parkeren van zijn voertuig met kenteken [kenteken] op de [adres] in [woonplaats]. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, maar dit bezwaar werd afgewezen. Hierop heeft hij beroep ingesteld bij de Rechtbank Rotterdam, die het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag.
Tijdens de zitting van 11 januari 2023 heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat hij wel degelijk parkeerbelasting had voldaan, maar dat hij door een technische storing bij de gemeente Rotterdam niet in staat was geweest om zijn kenteken in te voeren. De Heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de naheffingsaanslag zogenaamde HAS-gegevens overgelegd, maar er was geen foto van het voertuig beschikbaar. De Rechtbank oordeelde dat de HAS-gegevens voldoende bewijs vormden voor de naheffingsaanslag, en dat de Heffingsambtenaar niet verplicht was om foto’s van het voertuig te overleggen.
In hoger beroep heeft het Hof de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de Heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd dat het voertuig van belanghebbende op het betreffende tijdstip geparkeerd stond. Het Hof oordeelde dat de HAS-gegevens, ondanks het ontbreken van foto’s, voldoende waren om de bewijslast te dragen. Belanghebbende's argumenten over de technische storing en de aanmelding van zijn kenteken werden niet geloofwaardig geacht. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.