ECLI:NL:HR:2021:127
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over goede procesorde en recht op een eerlijke verdediging in belastingzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 januari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, die gedetineerd was, tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor de jaren 2011 tot en met 2014. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen, maar deze bezwaren werden niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De Rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij hoger beroep instelde bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.
Het Hof had belanghebbende en de Inspecteur uitgenodigd voor een mondelinge behandeling, maar belanghebbende had niet schriftelijk gereageerd op het verweerschrift van de Inspecteur. Tijdens de zitting verzocht de gemachtigde van belanghebbende om aanhouding van het onderzoek, omdat hij het stuk van de Inspecteur niet met belanghebbende had kunnen bespreken. Het Hof wees dit verzoek af, wat leidde tot de cassatieprocedure.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat belanghebbende in de gelegenheid was gesteld om te reageren op het schrijven van de Inspecteur, maar daarvan geen gebruik had gemaakt. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof de belangen van belanghebbende en de goede procesorde op juiste wijze had afgewogen. Het beroep in cassatie werd ongegrond verklaard, en de Hoge Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.