Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Nuth,
2.Uitgangspunten en feiten
De werkelijke waarde van het onteigende
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
16 juli 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over onteigeningsrecht. De zaak betreft de onteigening van percelen grond in de gemeenten Schinnen en Nuth, die eigendom waren van de onteigende. De onteigening vond plaats ter uitvoering van het inpassingsplan 'Buitenring Parkstad Limburg', dat de aanleg van een provinciale ringweg beoogde. De rechtbank Limburg had eerder de schadeloosstelling voor de ontneming van het onteigende vastgesteld op € 767.349, waarbij de vraag of er een afzonderlijke vergoeding voor de gerooide bomen moest worden gegeven, ter discussie stond. De rechtbank oordeelde dat de waarde van de bomen was inbegrepen in de waarde van het landgoed zelf, en dat er geen aparte vergoeding voor de bomen nodig was. De onteigende ging in cassatie, waarbij hij betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de waarde van de bomen niet apart vergoed hoefde te worden. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank niet onjuist had geoordeeld en dat de waarde van de bomen inderdaad was verdisconteerd in de schadeloosstelling voor het landgoed. De Hoge Raad vernietigde het vonnis van de rechtbank Limburg en verwees de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. Tevens werd de Provincie Limburg veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.