Uitspraak
gevestigd te Apeldoorn,
gevestigd te Zoetermeer,
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel in het principale beroep
4.Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
5.Beslissing
in het incidentele beroep:
15 mei 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 mei 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Achmea Schadeverzekeringen N.V. (Centraal Beheer) en Vivat Schadeverzekeringen N.V. (Reaal). De zaak betreft een regresvordering tussen verzekeraars op basis van artikel 7:961 BW, waarbij de vraag centraal staat wanneer de verjaringstermijn van de regresvordering aanvangt. Centraal Beheer heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 18 september 2018 uitspraak deed. Reaal heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld.
De Hoge Raad oordeelt dat de regresvordering van een verzekeraar op een andere verzekeraar ontstaat op het moment dat de eerstgenoemde verzekeraar meer heeft vergoed dan het deel waarvoor hij aansprakelijk is. Dit is in lijn met de rechtspraak van de Hoge Raad, zoals vastgesteld in het arrest ASR/Achmea. De verjaringstermijn van vijf jaar, zoals beschreven in artikel 3:310 lid 1 BW, begint pas te lopen op de dag na de datum waarop de regresvordering is ontstaan en opeisbaar is geworden. In deze zaak is vastgesteld dat de regresvordering van Reaal op Centraal Beheer is ontstaan op 11 mei 2006, toen Reaal de slotuitkering aan de patiënt heeft gedaan.
De Hoge Raad heeft het beroep van Centraal Beheer verworpen en het arrest van het hof vernietigd, waarbij het geding is verwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. Centraal Beheer is veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. De uitspraak biedt belangrijke verduidelijkingen over de verjaringstermijnen van regresvorderingen tussen verzekeraars en de voorwaarden waaronder deze vorderingen ontstaan.