ECLI:NL:HR:2020:867
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling bij schenking van aandelen en de vereiste bezitstermijn
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 mei 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) in de Successiewet. De belanghebbende, die in 2014 een schenking ontving van zijn vader in de vorm van certificaten van aandelen in [E] Holding B.V., stelde dat de BOR van toepassing was op de waarde van de geschonken certificaten. De Rechtbank Noord-Holland had eerder geoordeeld dat de BOR niet van toepassing was op de waarde van de geschonken certificaten die betrekking had op [G] B.V., omdat deze onderneming ten tijde van de aankoop door de BV een zelfstandige onderneming was en niet voldaan was aan de vereiste bezitstermijn van vijf jaar.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de Rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat elke verwerving van een zelfstandig deel van een onderneming leidt tot een nieuwe bezitstermijn. De Hoge Raad oordeelde dat, indien een onderneming wordt verkregen door schenking, de toepassing van de BOR niet wordt belemmerd door het feit dat een deel van het vermogen van die onderneming in de vijf jaar voorafgaand aan de verkrijging is verkregen en toen een zelfstandige onderneming was. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de aanslag in de schenkbelasting verminderd overeenkomstig de aangifte.
Daarnaast heeft de Hoge Raad de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende en de Inspecteur in de kosten van het geding voor de Rechtbank. Dit arrest benadrukt de noodzaak om de situatie op het tijdstip van de verkrijging te beoordelen en niet te veronderstellen dat een nieuwe bezitstermijn van toepassing is bij elke verwerving van een zelfstandig deel van een onderneming.