Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland over een aanslag erfbelasting. De belanghebbende, erfgenaam van een overleden moeder, had een aanslag erfbelasting ontvangen naar aanleiding van een belaste verkrijging van € 13.216.228. Na bezwaar werd de aanslag verminderd tot € 9.761.546. De rechtbank heeft de aanslag verder verlaagd tot € 5.473.274 en de belastingrente dienovereenkomstig aangepast. De inspecteur ging in hoger beroep, waarbij de vraag centraal stond of de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) van toepassing was op de waarde van de aandelen in de houdstermaatschappij en de aanwezige liquide middelen en effecten. De inspecteur betwistte de toepassing van de BOR, met name de bezitseis van een jaar voor de uitbreidingen van het aandelenbelang in de deelnemingen van de houdstermaatschappij. Het hof oordeelde dat de erflaatster op het moment van overlijden aanmerkelijkbelanghouder was en dat de vererfde aandelen in de holding kwalificeerden als ondernemingsvermogen. De inspecteur's stelling dat de liquide middelen en effecten als duurzaam overtollig moesten worden aangemerkt, werd verworpen. Het hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de inspecteur ongegrond.