ECLI:NL:HR:2020:476
Hoge Raad
- Cassatie
- G. de Groot
- J.A.C.A. Overgaauw
- J. Wortel
- A.F.M.Q. Beukers-van Dooren
- P.A.G.M. Cools
- Rechtspraak.nl
Verrekening van schenkbelasting met erfbelasting bij schenkingen binnen 180 dagen voor overlijden
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 april 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de Staatssecretaris van Financiën en [X] te [Z], hierna aangeduid als belanghebbende. De zaak betreft de vraag hoe schenkbelasting moet worden verrekend met erfbelasting in het geval van schenkingen die binnen 180 dagen voor het overlijden van de schenker zijn gedaan. De moeder van belanghebbende overleed op 20 april 2016 en had in 2015 twee schenkingen gedaan aan belanghebbende, te weten € 5.000 op 31 maart 2015 en € 80.000 op 23 december 2015. Belanghebbende heeft schenkbelasting betaald ter hoogte van € 7.972. De vraag die aan de Hoge Raad werd voorgelegd, was in hoeverre deze schenkbelasting in mindering kan worden gebracht op de erfbelasting die verschuldigd is over de verkrijging krachtens erfrecht.
De Rechtbank Gelderland had de aanslag in de erfbelasting in stand gelaten, maar het Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat een deel van de betaalde schenkbelasting in mindering kon worden gebracht op de erfbelasting. De Staatssecretaris ging in cassatie tegen deze uitspraak. De Hoge Raad oordeelde dat de schenkbelasting die is betaald over de schenking van € 80.000, die binnen 180 dagen voor het overlijden is gedaan, moet worden toegerekend aan de erfbelasting. De Hoge Raad concludeerde dat de vermindering van erfbelasting moet worden berekend op basis van de waarde van de fictieve verkrijgingen, waarbij de betaalde schenkbelasting niet hoger kan zijn dan de erfbelasting die over die fictieve verkrijging wordt geheven. De Hoge Raad verklaarde het principale beroep in cassatie gegrond en het incidentele beroep ongegrond, en vernietigde de uitspraak van het Hof, terwijl de uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd.