ECLI:NL:HR:2020:582

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 april 2020
Publicatiedatum
2 april 2020
Zaaknummer
19/00818
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van schenkbelasting met erfbelasting bij schenking binnen 180 dagen voor overlijden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 april 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de Staatssecretaris van Financiën en [X] te [Z], hierna aangeduid als belanghebbende. De zaak betreft de vraag hoe schenkbelasting verrekend moet worden met erfbelasting, specifiek in het geval van schenkingen die binnen 180 dagen voor het overlijden van de schenker zijn gedaan. De moeder van belanghebbende overleed op 20 april 2016 en had in 2015 twee schenkingen gedaan aan belanghebbende, te weten € 5.000 op 31 maart 2015 en € 80.000 op 23 december 2015. Belanghebbende heeft over deze schenkingen schenkbelasting betaald, maar de vraag was tot welk bedrag deze schenkbelasting in mindering kan worden gebracht op de erfbelasting die verschuldigd is na het overlijden van de moeder.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden had eerder geoordeeld dat het bedrag van de betaalde schenkbelasting dat in mindering komt op de erfbelasting € 7.503 bedraagt. De Staatssecretaris ging tegen deze uitspraak in cassatie, terwijl belanghebbende ook incidenteel beroep in cassatie instelde. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot gegrondverklaring van het principale beroep en ongegrondverklaring van het incidentele beroep.

De Hoge Raad oordeelde dat het principale beroep in cassatie gegrond is, en dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven. De Hoge Raad bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, waarbij de berekening van de erfbelasting en de verrekening van de schenkbelasting op een andere manier moet worden uitgevoerd. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken en is van belang voor de interpretatie van de Successiewet, met name artikel 12 en artikel 7.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/00818
Datum3 april 2020
ARREST
in de zaak van
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
tegen
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 januari 2019, nr. 18/00028, op het hoger beroep van belanghebbende en het incidentele hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 17/1594) betreffende een aan belanghebbende opgelegde aanslag in de erfbelasting. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Zij heeft ook incidenteel beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Staatssecretaris heeft schriftelijk zijn zienswijze over het incidentele beroep naar voren gebrach.
Belanghebbende heeft in het incidentele beroep een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 18 december 2019 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het principale beroep in cassatie en tot ongegrondverklaring van het incidentele beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2019:1357).
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten in cassatie

2.1
De moeder van belanghebbende (hierna: de moeder) is op 20 april 2016 overleden. De moeder heeft in 2015 tweemaal een bedrag aan belanghebbende geschonken: € 5.000 op 31 maart 2015 en € 80.000 op 23 december 2015. Ter zake van die schenkingen heeft belanghebbende € 7.972 schenkbelasting betaald.
2.2
Omdat de schenking van 23 december 2015 was gedaan binnen 180 dagen voor het overlijden van de moeder, is het bedrag van € 80.000 geacht krachtens erfrecht door het overlijden te zijn verkregen. [1] De verkrijging van belanghebbende krachtens erfrecht was (inclusief die € 80.000) € 105.358. De daarover berekende erfbelasting bedraagt € 8.521.
2.3
Bij het Hof was in geschil tot welk bedrag de over de schenking van € 80.000 betaalde schenkbelasting in mindering komt op de erfbelasting [2] . Het Hof heeft dat bedrag berekend op (80.000/85.000 x € 7.972 =) € 7.503.
3. Beoordeling van de in het principale en het incidentele beroep in cassatie voorgestelde middelen
3.1
Het in het principale beroep in cassatie voorgestelde middel betoogt dat de vermindering van erfbelasting moet worden berekend op (80.000/105.358 x € 8.521 =) € 6.470.
3.2
Het eerste in het incidentele beroep in cassatie voorgestelde middel bepleit dat het gehele bedrag van € 7.972 dat aan schenkbelasting is betaald, in mindering komt op de erfbelasting.
3.3
Het tweede in het incidentele beroep in cassatie voorgestelde middel betoogt dat belanghebbende recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, omdat het Hof haar hoger beroep gegrond heeft verklaard.
3.4
Het in het principale beroep in cassatie voorgestelde middel slaagt en de in het incidentele beroep in cassatie voorgestelde middelen falen op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 19/00817 (ECLI:NL:HR:2020:476) waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.
3.5
Gelet hierop kan de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

4.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het principale beroep in cassatie gegrond,
- verklaart het incidentele beroep in cassatie ongegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof, en
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren J.A.C.A. Overgaauw, J. Wortel, A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2020.

Voetnoten

1.Artikel 12, lid 1, Successiewet.
2.Artikel 12, lid 2, en artikel 7, lid 2, Successiewet.