Uitspraak
3.HEFFINGSMAATSTAF
6.WAARDE
8.WAARDEVASTSTELLING
9.TAXATIEONDERBOUWING
10.VERGELIJKINGSOBJECTEN
Schending hoorplicht
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam over de vastgestelde WOZ-waarde van een bedrijfsruimte, gebruikt als hondentrimsalon. De Heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam had de waarde op 1 januari 2019 vastgesteld op € 39.000. Belanghebbende stelde dat de hoorplicht was geschonden en dat de waarde te hoog was vastgesteld. De Rechtbank had het beroep ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar de hoorplicht niet had geschonden, omdat belanghebbende geen verzoek had gedaan om gehoord te worden. Ook de stelling dat andere huurders belanghebbenden waren, werd verworpen. Het Hof bevestigde de vastgestelde WOZ-waarde, waarbij het de gebruikte taxatiemethoden, zoals de huurwaardekapitalisatiemethode, als geschikt beschouwde. De argumenten van belanghebbende over de kapitalisatiefactor en de toepassing van de ITZA-methode werden niet gevolgd. Het Hof concludeerde dat de Heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank.