In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 april 2021, waarin het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Appellant had op 7 juli 2016 een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de meerkosten van zorg op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Na een lange procedure en een ingebrekestelling, heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam uiteindelijk op 14 november 2016 een tegemoetkoming verstrekt. Appellant verzocht echter om schadevergoeding wegens de te late uitbetaling van de dwangsom van € 610,-. De rechtbank heeft het verzoek van appellant afgewezen, omdat er geen materiële schade was aangetoond en de rechtbank oordeelde dat de proceskostenvergoeding voldoende was voor de gemaakte kosten.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het college niet heeft veroordeeld tot het betalen van wettelijke rente over de te late betaling van de dwangsom. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het college in verzuim was en dat appellant recht heeft op wettelijke rente vanaf 9 januari 2017, de datum waarop het college de dwangsom had moeten betalen. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze het college niet heeft veroordeeld tot het vergoeden van wettelijke rente en heeft het college veroordeeld tot betaling van deze rente aan appellant. Daarnaast is het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.138,50.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige beslissingen door bestuursorganen en de gevolgen van verzuim in het bestuursrecht, met name in het kader van schadevergoeding en wettelijke rente. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd voor het overige, maar heeft de schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente toegewezen.