ECLI:NL:HR:2020:152
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over vergoeding van immateriële schade en wettelijke rente in belastingzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2020 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid). De zaak betreft een geschil over de vergoeding van immateriële schade en de wettelijke rente die voortvloeit uit een belastingkwestie. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie gegrond en vernietigt de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, maar uitsluitend voor zover het betreft de beslissingen omtrent de vergoeding van immateriële schade en de wettelijke rente daarover.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat belanghebbende geen recht heeft op vergoeding van wettelijke rente over het griffierecht dat de Inspecteur aan belanghebbende dient te vergoeden. De Hoge Raad stelt dat de wettelijke rente over de door de rechter vastgestelde vergoeding van immateriële schade gaat lopen vier weken na de uitspraak waarbij die vergoeding is vastgesteld. Dit betekent dat indien het bedrag van de door het Hof vastgestelde immateriële schade niet tijdig is vergoed, de wettelijke rente daarover gaat lopen vier weken na de datum van de uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad verhoogt de vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn tot in totaal € 4.000, waarbij € 1.312,50 toerekenbaar is aan de Inspecteur en € 2.687,50 aan de Staat. De Hoge Raad laat de eerdere uitspraak van het Hof op het punt van de schadevergoeding aan de Inspecteur in stand, maar beperkt het door de Staat te vergoeden bedrag tot € 2.000. Tevens wordt de Staat veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 700 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.