HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer19/05666
Datum26 juni 2020
1. [eiseres 1] ,
handelend voor zichzelf en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarigen,
[betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 2014 te Syrië,
[betrokkene 2] , geboren op [geboortedatum] 2015 te Syrië,
2. [eiseres 2] ,
handelend voor zichzelf en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarigen,
[betrokkene 3] , geboren op [geboortedatum] 2013 te Syrië,
[betrokkene 4] , geboren op [geboortedatum] 2015 te Syrië,
[betrokkene 5] , geboren op [geboortedatum] 2018 te Syrië,
3. [eiseres 3] ,
handelend voor zichzelf en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarigen,
[betrokkene 6] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ,
[betrokkene 7] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ,
[betrokkene 8] , geboren op [geboortedatum] 2012 te Syrië,
[betrokkene 9] , geboren op [geboortedatum] 2017 te Syrië,
4. [eiseres 4] ,
handelend voor zichzelf en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarigen,
[betrokkene 10] , geboren op [geboortedatum] 2016 te Syrië,
[betrokkene 11] , geboren op [geboortedatum] 2017 te Syrië,
5. [eiseres 5] ,
handelend voor zichzelf en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarigen,
[betrokkene 12] , geboren op [geboortedatum] 2015 te Syrië,
[betrokkene 13] , geboren op [geboortedatum] 2017 te Syrië,
6. [eiseres 6] ,
7. [eiseres 7] ,
handelend voor zichzelf en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarigen,
[betrokkene 14] , geboren op [geboortedatum] 2014 te Syrië,
[betrokkene 15] , geboren op [geboortedatum] 2019 te Syrië,
8. [eiseres 8] ,
handelend voor zichzelf en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige,
[betrokkene 16] , geboren op [geboortedatum] 2016 te Syrië,
9. [eiseres 9] ,
handelend voor zichzelf en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarigen,
[betrokkene 17] , geboren op [geboortedatum] 2015 te Syrië,
[betrokkene 18] , geboren op [geboortedatum] 2017 te Syrië,
10. [eiseres 10] ,
handelend voor zichzelf en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarigen,
[betrokkene 19] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ,
[betrokkene 20] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ,
[betrokkene 21] , geboren op [geboortedatum] 2015 te Syrië,
[betrokkene 22] , geboren op [geboortedatum] 2017 te Syrië,
11. [eiseres 11] ,
handelend voor zichzelf en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarigen,
[betrokkene 23] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ,
[betrokkene 24] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ,
[betrokkene 25] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ,
[betrokkene 26] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ,
[betrokkene 27] , geboren op [geboortedatum] 2017 te Syrië,
12. [eiseres 12] ,
handelend voor zichzelf en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de
minderjarigen,
[betrokkene 28] , geboren op [geboortedatum] 2007 te
[geboorteplaats] ,
[betrokkene 29] , geboren op [geboortedatum] 2009 te
[geboorteplaats] ,
[betrokkene 30] , geboren op [geboortedatum] 2016 te Syrië,
[betrokkene 31] , geboren op [geboortedatum] 2017 te Syrië,
13. [eiseres 13] ,
handelend voor zichzelf en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de
minderjarigen,
[betrokkene 32] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ,
[betrokkene 33] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ,
[betrokkene 34] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ,
[betrokkene 35] , geboren op [geboortedatum] 2015 te Syrië,
[betrokkene 36] , geboren op [geboortedatum] 2017 te Syrië,
[betrokkene 37] , geboren op [geboortedatum] 2019 te Syrië,
14. [eiseres 14] ,
handelend voor zichzelf en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de
minderjarigen,
[betrokkene 38] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ,
[betrokkene 39] , geboren op [geboortedatum] 2017 te Syrië,
[betrokkene 40] , geboren op [geboortedatum] 2019 te Syrië,
15. [eiseres 15] ,
handelend voor zichzelf en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de
minderjarige,
[betrokkene 41] , geboren op [geboortedatum] 2017 te Syrië,
16. [eiseres 16] ,
handelend voor zichzelf en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de
minderjarige,
[betrokkene 42] , geboren op [geboortedatum] 2016 te Syrië,
17. [eiseres 17] ,
18. [eiseres 18] ,
handelend voor zichzelf en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de
minderjarigen,
[betrokkene 43] , geboren op [geboortedatum] 2015 te Syrië,
[betrokkene 44] , geboren op [geboortedatum] 2017 te Syrië,
[betrokkene 45] , geboren op [geboortedatum] 2019 te Syrië,
19. [eiseres 19] ,
handelend voor zichzelf en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de
minderjarigen,
[betrokkene 46] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ,
[betrokkene 47] , geboren [geboortedatum] 2016 te Syrië,
[betrokkene 48] , geboren op [geboortedatum] 2019 te Syrië,
20. [eiseres 20] ,
handelend voor zichzelf en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de
minderjarigen,
[betrokkene 49] , geboren op [geboortedatum] 2016 te Syrië,
[betrokkene 50] , geboren op [geboortedatum] 2018 te Syrië,
21. [eiseres 21] ,
handelend voor zichzelf en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de
minderjarigen,
[betrokkene 51] , geboren op [geboortedatum] 2014 te Syrië,
[betrokkene 52] , geboren op [geboortedatum] 2016 te Syrië,
22. [eiseres 22] ,
23. [eiseres 23] ,
handelend voor zichzelf en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de
minderjarigen,
[betrokkene 53] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ,
[betrokkene 54] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ,
[betrokkene 55] , geboren op [geboortedatum] 2016 te Syrië,
Eiseressen tot cassatie 1 tot en met 5, 20 en 22 verblijven met hun kinderen in het kamp Al-Roj, te Al-Roj, district Al-Malikiyah, provincie Al-Hakaseh, Syrië,
Eiseressen tot cassatie 6 tot en met 19, 21 en 23 verblijven met hun kinderen in het kamp Al-Hol, te Al-Hol, provincie Al-Hakaseh, Syrië,
EISERESSEN tot cassatie, verweersters in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
hierna gezamenlijk: de vrouwen en de kinderen,
advocaat: R.J. van Galen,
STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie van Veiligheid en Ministerie van Buitenlandse Zaken),
zetelende te Den Haag,
VERWEERDER in cassatie, eiser in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
hierna: de Staat,
advocaten: K. Teuben en M.M. van Asperen.
Samenvatting van de uitspraak
Het gaat in deze zaak over de vraag of de Nederlandse Staat verplicht is de vrouwen en de kinderen vanuit (opvang)kampen in Noord-Syrië naar Nederland te halen, dan wel om zich daartoe zoveel mogelijk in te spannen.
De vrouwen zijn vanuit Nederland afgereisd naar het gebied waar de ‘Islamitische Staat’ de feitelijke macht had. De kinderen zijn door de vrouwen vanuit Nederland meegenomen of ter plaatse geboren. De vrouwen en de kinderen worden vastgehouden in opvangkampen in Noord-Syrië. In deze opvangkampen verkeren de vrouwen en de kinderen in erbarmelijke omstandigheden. De vrouwen en de kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit of stellen om een andere reden een bijzondere band met Nederland te hebben.
De vrouwen en de kinderen eisen dat de rechter de Nederlandse Staat opdraagt hen, of een aantal van hen, zo snel mogelijk te repatriëren, of zich daartoe zoveel mogelijk in te spannen.
Het gerechtshof heeft in hoger beroep de eisen van de vrouwen en de kinderen afgewezen. Tegen die uitspraak hebben de vrouwen en de kinderen beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
De Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad heeft eerder dit jaar de Hoge Raad geadviseerd het cassatieberoep van de vrouwen en de kinderen te verwerpen.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad komt tot het oordeel dat het cassatieberoep van de vrouwen en de kinderen niet slaagt. Dat betekent dat de uitspraak van het hof in stand blijft. Die uitspraak van het hof houdt in dat de beslissing van de Nederlandse Staat om de vrouwen en de kinderen niet te repatriëren, niet in strijd is met het recht.
De motivering van het oordeel van de Hoge Raad komt samengevat op het volgende neer.
Daarbij komen achtereenvolgens aan de orde:
- de vraag of de vrouwen en de kinderen onder de rechtsmacht van de Nederlandse Staat vallen, en
- de vraag of de Staat onrechtmatig handelt door niet voor repatriëring te zorgen.
Vallen de vrouwen en de kinderen onder de rechtsmacht van de Nederlandse Staat?
De vrouwen en de kinderen stellen zich op het standpunt dat zij onder de rechtsmacht van de Nederlandse Staat vallen en dat zij om die reden een beroep kunnen doen op verschillende mensenrechtenverdragen. Volgens hen verplichten die Nederland om hen terug te halen.
Het hof heeft geoordeeld dat de mensenrechtenverdragen niet rechtstreeks op de situatie van de vrouwen en de kinderen van toepassing zijn. Volgens het hof is aan het vereiste van rechtsmacht niet voldaan, omdat de vrouwen en de kinderen zich buiten Nederlands grondgebied bevinden. Ook zijn de door de vrouwen en de kinderen aangevoerde omstandigheden niet zo uitzonderlijk dat deze rechtvaardigen dat de vrouwen en de kinderen, hoewel zij zich buiten het grondgebied van Nederland bevinden, toch onder de rechtsmacht van de Nederlandse Staat vallen. Dit oordeel van het hof vindt de Hoge Raad niet in strijd met het recht. Als de opvatting van de vrouwen en de kinderen zou worden gevolgd, zou daarmee een algemene uitzondering worden gemaakt op de hoofdregel dat de rechtsmacht van de Staat zich alleen uitstrekt tot het grondgebied van de Staat.
Daarmee staat vast dat de vrouwen en de kinderen zich tegenover de Nederlandse Staat niet rechtstreeks kunnen beroepen op de door hen ingeroepen mensenrechtenverdragen. De Staat kan dan ook niet op grond van deze verdragen worden verplicht de vrouwen en de kinderen te repatriëren of zich daartoe in te spannen.
Handelt de Staat onrechtmatig door niet over te gaan tot repatriëring?
De vrouwen en de kinderen stellen zich op het standpunt dat de Staat onrechtmatig handelt door hen niet te repatriëren en zich daartoe ook niet in te spannen.
Daarbij rijst in de eerste plaats de vraag aan de hand van welke maatstaf de rechter deze vraag moet beantwoorden.
De Staat heeft een bijzondere verantwoordelijkheid tegenover in ieder geval personen met de Nederlandse nationaliteit. Dat geldt ook als de Staat geen rechtsmacht heeft. Indien de mensenrechten van deze personen, zoals het recht op leven en het recht op vrijheid en veiligheid, worden geschonden of dreigen te worden geschonden, brengt deze bijzondere verantwoordelijkheid mee dat de Staat gehouden is te beoordelen of hij zich in de omstandigheden van het geval kan en moet inspannen om deze schending te beëindigen of om de dreigende schending af te wenden. De Staat kan dus niet volstaan met de constatering dat hij geen rechtsmacht heeft. Naarmate de belangen die in het geding zijn zwaarder wegen, zal van de Staat meer mogen worden verwacht.
De vorderingen van de vrouwen en de kinderen houden nauw verband met vragen van (nationale) veiligheid en buitenlands beleid. Het beleid van de Staat op deze gebieden hangt in sterke mate af van politieke en andere beleidsmatige afwegingen in verband met de omstandigheden van het geval. Dit betekent dat het niet aan de rechter is om deze afwegingen te maken. De rechter moet zich bovendien terughoudend opstellen met betrekking tot de door de Staat gemaakte afwegingen. De rechter kan slechts nagaan of de Staat alle betrokken belangen heeft afgewogen en of de Staat in redelijkheid tot zijn beleid heeft kunnen komen.
In deze zaak heeft het hof een algemene belangenafweging gemaakt voor alle betrokken vrouwen en kinderen. Het hof is kennelijk van oordeel geweest dat de vrouwen en de kinderen in deze procedure alleen een beroep hebben gedaan op hun algemene belangen en niet op individuele belangen van de vrouwen en de kinderen. In cassatie wordt ook niet geklaagd dat het hof niet is ingegaan op specifieke belangen van bepaalde vrouwen of kinderen. Inzet van deze procedure is bovendien dat de vrouwen en de kinderen tezamen worden gerepatrieerd en niet de kinderen zonder hun moeders. Het voorgaande betekent dat het hof in deze procedure slechts een belangenafweging kon maken die algemeen van aard is en die voor ieder van de vrouwen en de kinderen dezelfde is.
Voor de vrouwen en de kinderen staan belangen op het spel die worden beschermd door de mensenrechtenverdragen, zoals het recht op leven en het recht op vrijheid en veiligheid. De vrouwen en de kinderen hebben er dus een zeer groot belang bij naar Nederland te worden gehaald. Ten aanzien van in ieder geval de vrouwen en de kinderen met de Nederlandse nationaliteit heeft de Nederlandse Staat een bijzondere verantwoordelijkheid en moet de Staat dan ook beoordelen of hij zich kan en moet inspannen om de schending van hun mensenrechten te beëindigen of om de dreigende schending van die rechten af te wenden. Omdat er fundamentele belangen van de vrouwen en de kinderen in het geding zijn, mogen aan deze beoordeling hoge eisen worden gesteld. De rechter moet beoordelen of de Staat ondanks de zwaarwegende belangen van de vrouwen en de kinderen in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen hen niet te repatriëren en zich daartoe ook niet in te spannen.
De Staat heeft de volgende belangen aangevoerd als grond om de vrouwen en de kinderen niet te repatriëren:
(i) de nationale veiligheid in Nederland en andere Schengenlanden, die in gevaar zou komen wanneer de uitgereisde vrouwen naar Nederland terugkeren,
(ii) de veiligheidsrisico’s die Nederlandse ambtenaren en andere partijen lopen bij het ophalen van de vrouwen en kinderen in Noord-Syrië en
(iii) de internationale betrekkingen, die beïnvloed kunnen worden door de contacten die nodig zijn om aan de vordering van de vrouwen en de kinderen te voldoen.
Gelet op deze belangen van de Staat en op de omstandigheid dat de vrouwen uit eigen beweging zijn uitgereisd naar het jihadistisch strijdgebied, mocht het gerechtshof volgens de Hoge Raad oordelen dat de Nederlandse Staat niet onrechtmatig tegenover de vrouwen en de kinderen heeft gehandeld. De Nederlandse Staat hoeft, ondanks de zwaarwegende belangen van de vrouwen en de kinderen, hen niet naar Nederland te halen en zich daartoe ook niet in te spannen. De Staat handelt niet onrechtmatig door dat niet te doen.
De uitspraak van het gerechtshof, dat de Nederlandse Staat de vrouwen en de kinderen niet hoeft te repatriëren vanuit de opvangkampen in Syrië en zich daartoe niet hoeft in te spannen, blijft dus in stand.