ECLI:NL:HR:2002:AE5164
Hoge Raad
- Cassatie
- P. Neleman
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- P.C. Kop
- Rechtspraak.nl
Cassatie over vordering tot onthouding van oorlogsgeweld tegen de Federale Republiek Joegoslavië
In deze zaak hebben eisers tot cassatie, wonende in de Federale Republiek Joegoslavië, de Staat der Nederlanden gedagvaard in kort geding. De eisers vorderden dat de Staat zich met onmiddellijke ingang zou onthouden van deelname aan verder oorlogsgeweld tegen de Federale Republiek Joegoslavië en dat de NAVO-bondgenoten hiervan in kennis zouden worden gesteld. De President van de Rechtbank te 's-Gravenhage heeft de vordering op 7 april 1999 afgewezen. Eisers hebben hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarbij zij hun eis hebben gewijzigd en een schadevergoeding hebben gevorderd van ƒ 1.000,-- per eiser voor immateriële schade. Het Gerechtshof heeft op 23 november 2000 het vonnis van de President bekrachtigd.
Eisers hebben vervolgens beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Gerechtshof terecht heeft geoordeeld dat eisers onvoldoende hebben aangetoond dat zij persoonlijk nadeel hebben geleden als gevolg van de acties van de Staat. De Hoge Raad heeft ook overwogen dat de vordering om de Staat te bevelen zich te onthouden van oorlogsgeweld, niet toewijsbaar was wegens het ontbreken van een spoedeisend belang. De Hoge Raad heeft de vordering van eisers afgewezen en hen in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de terughoudendheid van de burgerlijke rechter bij het beoordelen van vorderingen die betrekking hebben op het beleid van de Staat op het gebied van buitenlandse politiek en defensie. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het niet aan de burgerlijke rechter is om politieke afwegingen te maken, en dat de vorderingen van eisers niet konden worden toegewezen op basis van de aangevoerde gronden.