ECLI:NL:HR:2011:BO9630
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- E.J. Numann
- F.B. Bakels
- C.A. Streefkerk
- C.E. Drion
- Rechtspraak.nl
Cassatie over weigering minister tot overdracht tenuitvoerlegging gevangenisstraf aan België
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 maart 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarin [eiser], een Belgische gedetineerde, de Staat der Nederlanden heeft aangeklaagd. [Eiser] was veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien jaar wegens moord en andere ernstige misdrijven. Hij verzocht de minister van Justitie om overgebracht te worden naar België voor de verdere tenuitvoerlegging van zijn straf, gebaseerd op de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) en het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (Vogp). De minister weigerde dit verzoek, met als argument dat de overbrenging niet in het belang van een goede rechtsbedeling was, gezien de ernst van de feiten en de mogelijkheid dat [eiser] in België eerder voorwaardelijk vrij zou komen.
De voorzieningenrechter in 's-Gravenhage en het gerechtshof hebben de vorderingen van [eiser] afgewezen, waarbij het hof oordeelde dat de beslissing van de minister slechts marginaal kon worden getoetst. [Eiser] ging in cassatie, waarbij hij aanvoerde dat de burgerlijke rechter een volledige toetsing diende uit te voeren, omdat er geen rechtsgang was gecreëerd voor gedetineerden om de beslissing van de minister aan te vechten.
De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het hof en oordeelde dat de minister een ruime beleidsvrijheid toekomt bij de beoordeling van verzoeken tot overdracht van de tenuitvoerlegging van straffen. De Hoge Raad oordeelde dat de burgerlijke rechter terughoudend moet zijn bij het aannemen van aansprakelijkheid van de staat voor het niet-inwilligen van een verzoek tot overdracht. De Hoge Raad verwerpt het beroep van [eiser] en legt de proceskosten op aan [eiser].