ECLI:NL:GHAMS:2022:1134

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
23-002005-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gewoontewitwassen en niet ambtelijke omkoping na terugwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 200 uur, te vervangen door 100 dagen hechtenis, voor de feiten van niet ambtelijke omkoping en gewoontewitwassen. Na een cassatieprocedure bij de Hoge Raad, die op 13 juli 2021 het arrest van het hof vernietigde, werd de zaak terugverwezen naar het hof voor herbeoordeling. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen door gedurende een periode van jaren geldbedragen te verwerven en te gebruiken, wetende dat deze afkomstig waren uit misdrijven. De verdachte ontving contante giften van zijn leidinggevende, die hij verzweeg voor zijn werkgever. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 140 uur, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De zaak betreft ernstige feiten van financieel misbruik binnen een non-profitorganisatie, waarbij de verdachte heeft geprofiteerd van zijn positie en de vertrouwensrelatie met zijn werkgever heeft geschonden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002005-21
Datum uitspraak: 15 april 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen -na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 13 juli 2021- op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 juli 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-871539-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
adres: [adres verdachte]

Procesgang

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het onder feit 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uur, te vervangen door 100 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 30 juni 2020 het vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan en de verdachte voor de feiten 2 en 3 veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uur, te vervangen door 100 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest.
De verdachte heeft tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 13 juli 2021 het bestreden arrest van het gerechtshof Amsterdam vernietigd, doch uitsluitend ten aanzien van de onder feit 3 tenlastegelegde gegeven beslissingen en de strafoplegging, en de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teruggewezen, teneinde deze in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en, na terugwijzing naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 april 2022.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover, na terugwijzing door de Hoge Raad, thans nog aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2005 tot en met 23 juli 2014 te Driehuis, gemeente Velsen en/of Bloemendaal en/of Nieuw-Vennep en/of [gemeente] en/of Haarlem en/of Santpoort-Zuid, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen (te weten onder meer met D. [getuige 1] en/of [getuige 2] ), althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) meermalen (van) een of meer geldbedragen (te weten in totaal een bedrag van 120.000,- euro en/of een bedrag van in totaal 5464,- euro) en/of een auto (merk Suzuki) (telkens) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt en/of (telkens) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben verborgen/verhuld wie de rechthebbende op voornoemde geldbedragen was en/of wie voornoemde geldbedragen voorhanden had, immers, heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
(telkens) die/dat geldbedrag(en) (deels) gebruikt ter financiering van onder meer: een droger en/of een Ipad en/of een koffiezetapparaat en/of levensonderhoud en/of een of meer vakantie(s), terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat bovenomschreven geldbedrag(en) en/of voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk -afkomstig was/waren uit enig misdrijf (te weten uit oplichting en/of valsheid in geschrifte).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt.

Bewijsoverwegingen feit 3

Het hof neemt bij de beoordeling van het onder 3 tenlastegelegde als uitgangspunt feit 2 zoals bewezenverklaard door het hof (op grond van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen) bij arrest van 30 juni 2020.
Het bewezenverklaarde feit 2 houdt in dat de verdachte zich, in de periode van 1 maart 2005 tot en met 23 juli 2014, heeft schuldig gemaakt aan, kort gezegd, niet ambtelijke omkoping door het aannemen van geld en een auto (Suzuki) en het verzwijgen van die giften tegenover zijn werkgever.
Ter inleiding noemt het hof de volgende, gezien de bewezenverklaring van feit 2, inmiddels vaststaande feiten en omstandigheden.
Inleiding
Op 26 juni 2014 heeft de [Stichting 1] (nu [stichting 2] geheten), gevestigd te [adres stichting 1] , aangifte gedaan van verduistering in dienstbetrekking en valsheid in geschrift. [1] Deze aangifte vormde de aanleiding voor het strafrechtelijk onderzoek. [Stichting 1] heeft voorts aan Integis B.V. opdracht verstrekt een forensisch accountantsonderzoek te verrichten naar vermoedelijke onregelmatigheden bij [Stichting 1] ter zake van uitgaande gelden in relatie tot automatisering. Dit heeft geleid tot het Integis rapport [2] dat onderdeel uitmaakt van het dossier.
Gebleken is dat sprake is geweest van een tweetal frauduleuze constructies die hebben geleid tot benadeling van [Stichting 1] , te weten: de [BV 1] -constructie en de [BV 2] -constructie.
De verdachte was als medewerker automatisering vanaf 1998 werkzaam bij [Stichting 1] .
[getuige 1] , sinds 2007 hoofd ICT, was zijn leidinggevende. [getuige 1] is, inmiddels onherroepelijk, veroordeeld ter zake van onder meer oplichting van [Stichting 1] en valsheid in geschrift.
De [BV 1] constructie
De verdachte heeft verklaard dat hij in 2005, op verzoek van [getuige 1] , naar toenmalig algemeen directeur [getuige 3] is geweest. Hij heeft [getuige 3] gezegd dat [getuige 1] goedkoop kon inkopen bij [BV 1] , als een soort groothandel. [getuige 1] zou een korting van 25% krijgen bij [BV 1] als de bestellingen via hem zouden lopen. De verdachte heeft aan [getuige 3] gevraagd of het goed was dat bij [BV 1] ingekocht zou worden. De verdachte heeft verder verklaard dat aldus de afspraak tot stand is gekomen dat de inkoop via [getuige 1] zou lopen. [3]
In de periode van 17 maart 2005 tot en met 26 juli 2013 zijn in totaal 95 facturen van [BV 1] te [gemeente] met een totaalbedrag van ad € 2.282.843,00 verwerkt via de crediteur(-en kaart) met nummer 500186 en de naam ‘ [getuige 1] , D.( [BV 1] )’, later ‘ [BV 1] / D. [getuige 1] ’. [4] Alle facturen van [BV 1] uit de administratie die [Stichting 1] beschikbaar heeft gesteld, waren afkomstig van de vestiging in [gemeente] . Onderzoek naar het bedrijf [BV 1] wijst uit dat dit bedrijf geen vestiging in [gemeente] had. De vestiging aan de [adres BV1] bestaat sinds 2003 niet meer. [5]
De [BV 1] facturen werden door [getuige 1] opgesteld en gericht aan de verdachte. [6]
De verdachte heeft verklaard dat [getuige 1] een provisie ontving van [BV 1] . [7] De verdachte heeft voorts verklaard dat hij meedeelde in de winst die [getuige 1] ontving. [8] Hier stonden geen werkzaamheden van de verdachte tegenover. [9] De verdachte heeft verklaard dat hij geld kreeg van [getuige 1] nadat de afspraak met [getuige 3] was gemaakt. De verdachte kreeg tweemaal per jaar een envelop met geld: rond de zomervakantie en rond de kerst. Dat was nooit in het bijzijn van anderen. Naast genoemde bedragen in contanten heeft [getuige 1] ook een Suzuki Swift geregeld en gefinancierd voor de verdachte. De kosten hiervan bedroegen
€ 4.500,00. De verdachte heeft toen drie maal geen envelop gekregen. [10]
De verdachte heeft voorts verklaard dat hij de giften die hij ontving van [getuige 1] nooit heeft gemeld aan de directie van [Stichting 1] . [11]
Overwegingen van het hof
De vraag die nu nog voorligt is of de verdachte zich met betrekking tot de ontvangen geldbedragen en goederen schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte) witwassen.
De verdachte heeft tegenover de rechter-commissaris op 9 april 2015 verklaard dat hij van zijn leidinggevende [getuige 1] geldbedragen van in totaal € 30.000 heeft ontvangen, inclusief de Suzuki. Het geld is opgegaan aan boodschappen, etentjes, de werkster. [12] Ten overstaan van de politie heeft de verdachte verklaard dat hij het geld heeft uitgegeven aan ‘de meest domme dingen. Vakantie of een etentje. Shoppen in de Bijenkorf. Een beetje uitleven. Ik heb bijvoorbeeld een huisje gehuurd in Italië. Ik heb bij de eigenaar cash betaald’. [13] Hij heeft ook verklaard dat ‘Het is allemaal opgegaan aan de meest bizarre dingen. Ik wilde het tij keren, het proces, maar ik ben geen held. Het lukte me niet’. [14] en ook: ‘Ik wou dat ik toen heldhaftig was om te zeggen bij Financiën om de rekening met [BV 1] te sluiten. Ik heb een paar keer voor de deur gestaan, maar ik heb het nooit gedurfd’. [15]
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte zijn eerdere verklaringen in zoverre bevestigd, dat hij twee maal per jaar een envelop met contant geld ontving van [getuige 1] en dat hij dat contant of giraal heeft gebruikt voor bijvoorbeeld de rekening van elektriciteit, boodschappen, kleding en vakantie.
Het hof concludeert uit het voorgaande dat de verdachte in de tenlastegelegde periode in totaal
€ 25.500,00 heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft omgezet en daarvan gebruik heeft gemaakt, door die geldbedragen steeds uit te geven aan (luxe) goederen en diensten. Zijn handelen is zodoende gericht geweest op het verbergen of verhullen van de (criminele) herkomst van deze gelden. Anders dan de raadsman is het hof daarom van oordeel dat in dit geval de kwalificatie-uitsluitingsgrond niet van toepassing is en dat evenmin sprake is van een bijzonder geval waarbij het overdragen, gebruik maken van of omzetten van door eigen misdrijf verkregen geld of goed plaatsvindt onder omstandigheden die niet wezenlijk verschillen van een geval waarin een verdachte een bepaald misdrijf heeft begaan en daarmee de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of voorhanden heeft. [16]
De verdachte was werkzaam bij een non-profit organisatie, terwijl hij heimelijk en contant extra geld ontving van zijn leidinggevende, wetende dat hij daar geen (extra) werkzaamheden voor had verricht. Hij heeft de ontvangst van de giften verzwegen voor zijn werkgever. In het licht van de genoemde feiten en omstandigheden en gezien zijn eigen verklaring, dat hij eigenlijk het tij wilde keren maar daartoe niet meer in staat was, is het hof van oordeel dat de verdachte heeft geweten dat hij het geld ten onrechte ontving en dat het van enig (eigen) misdrijf afkomstig was.
Nu de verdachte de geldbedragen in een periode van jaren twee maal per jaar heeft ontvangen en heeft besteed, is het hof van oordeel dat daarbij sprake is geweest van gewoontewitwassen.
Het hof is met betrekking tot het verkrijgen van de auto (merk Suzuki) en de [BV 2] -constructie (verkrijging van een tegoed van in totaal € 5.464,- dan wel de goederen zoals een droger en/of een IPad en/of een koffiezetapparaat die ten behoeve van de verdachte zijn aangeschaft vanuit een tegoed) van oordeel dat geen sprake is geweest van het witwassen van dit geldbedrag, dan wel de goederen zoals tenlastegelegd. Het hof zal de verdachte in zoverre hiervan vrijspreken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 1 november 2007 tot en met 23 juli 2014 in Nederland van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, meermalen geldbedragen (te weten in totaal een bedrag van € 25.500) verworven en voorhanden gehad en omgezet en gebruik gemaakt,
immers heeft verdachte telkens die geldbedragen gebruikt ter financiering van onder meer levensonderhoud en vakantie, terwijl hij, verdachte, wist dat bovenomschreven geldbedragen - onmiddellijk of middellijk -afkomstig waren uit enig misdrijf.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uur, te vervangen door 100 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft, na terugwijzing door de Hoge Raad, gevorderd dat de verdachte voor het onder feiten 2 en 3 bewezenverklaarde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, te volstaan met toepassing van art. 9a Sr, althans een voorwaardelijke taakstraf op te leggen, dan wel een aanzienlijk gematigde taakstraf. De raadsman heeft daartoe gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep, na terugwijzing door de Hoge Raad, de op te leggen straf voor het onder feiten 2 en 3 bewezenverklaarde bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een reeks van jaren schuldig gemaakt aan niet ambtelijke omkoping en het gewoontewitwassen van de opbrengst daarvan. Hij heeft giften aangenomen van zijn direct leidinggevende en heeft de ontvangst daarvan verzwegen voor zijn werkgever. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij ten koste van zijn werkgever voor een bedrag van ten minste € 25.500,00 flink heeft geprofiteerd van deze giften. De verdachte heeft de geldbedragen steeds omgezet en voor allerhande (luxe) goederen en diensten gebruikt, terwijl hij wist dat het geld uit (zijn eigen) misdrijf afkomstig was. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte wel spijt betuigd voor het feit dat zijn werkgever (door zijn leidinggevende) is opgelicht, maar hij heeft geen enkel inzicht getoond in het laakbare van zijn eigen handelen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 maart 2022 is de verdachte niet voorafgaand aan en evenmin na de bewezenverklaarde feiten strafrechtelijk veroordeeld. Hiermee houdt het hof rekening in het voordeel van de verdachte.
De aard en de ernst van de feiten en de lengte van de bewezenverklaarde periode brengen mee dat het hof niet zal overgaan tot de door de verdediging gevraagde schuldigverklaring zonder oplegging van straf.
Het hof heeft ten slotte acht geslagen op de omstandigheid dat in deze zaak de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden, aangezien de redelijke termijn is aangevangen op
24 juli 2014 (de datum van de aanhouding), de rechtbank uitspraak heeft gedaan op 24 juli 2018, het hof op 30 juni 2020 arrest heeft gewezen en het hof heden, na terugwijzing door de Hoge Raad bij arrest van 13 juli 2021, op 15 april 2022 arrest wijst. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling van de zaak dient te zijn afgerond binnen twee jaren per rechterlijke instantie, zodat in eerste aanleg een overschrijding heeft plaatsgevonden met twee jaar.
Gelet daarop en op de duur van de periode als geheel zal het hof deze overschrijding verdisconteren in de strafmaat, in die zin dat het hof, in plaats van een taakstraf van 180 uur die het hof in dit geval passend en geboden acht, de verdachte een taakstraf van 140 uur zal opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 328ter en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
140 (honderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
70 (zeventig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. N.A. Schimmel en mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
15 april 2022.

Voetnoten

1.Een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal, inhoudende de aangifte van [Stichting 1] , dossierpagina’s 343-346.
2.Een schriftelijk bescheid, zijnde een rapportage voor [Stichting 1] inzake forensisch accountantsonderzoek van 27 oktober 2014, opgemaakt door [rapporteur] (Integis rapport).
3.Een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van 16 september 2014, inhoudende de verklaring van de verdachte, p. 238 en de op 9 april 2015 bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring van de verdachte, p. 2.
4.Integis rapport, pagina 14, paragraaf 43 en pagina’s 16-17, paragraaf 53.
5.Integis rapport, pagina 16, paragraaf 53.
6.Integis rapport, pagina 17, paragraaf 53.
7.De op 9 april 2015 bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring van de verdachte, p. 2.
8.Een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van 24 juli 2014, inhoudende de verklaring van de verdachte, dossierpagina 224.
9.De op 9 april 2015 bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring van de verdachte, p. 2.
10.Proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg op 10 juli 2018, p 3.
11.proces-verbaal van 16 september 2014, inhoudende de verklaring van de verdachte, dossierpagina 246.
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte door de rechter-commissaris van 9 april 2015, p. 3.
13.proces-verbaal van 25 juli 2014, inhoudende de verklaring van de verdachte, dossierpagina 234.
14.proces-verbaal van 25 juli 2014, inhoudende de verklaring van de verdachte, dossierpagina 232.
15.proces-verbaal van 25 juli 2014, inhoudende de verklaring van de verdachte, dossierpagina 234.
16.Vgl. ECLI:NL:HR:2019:78 en ECLI:NL:HR:2014:716, r.o. 3.4.1 en 3.4.2.