ECLI:NL:GHAMS:2019:5161

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2019
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
23-001699-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geldbedragen en bezit van hasjiesj door verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van geldbedragen van in totaal ruim één miljoen euro en het bezit van ongeveer twee kilo hasjiesj. De verdachte werd eerder vrijgesproken door de rechtbank Amsterdam, maar het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij meerdere witwasincidenten, waaronder contante geldstortingen en geldbedragen ontvangen van verschillende ondernemingen. De verdachte heeft verklaard dat hij de geldbedragen heeft verdiend met legale activiteiten, maar het hof oordeelt dat de herkomst van de geldbedragen niet kan worden vastgesteld en dat deze vermoedelijk afkomstig zijn van misdrijf. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraken van de rechtbank. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden voor het witwassen en het bezit van hasjiesj, waarbij het hof de ernst van de feiten en de impact op de samenleving in overweging heeft genomen. De uitspraak benadrukt de ernstige bedreiging die witwassen vormt voor de legale economie en de integriteit van het financiële verkeer.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001699-17
Datum uitspraak: 19 april 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 april 2017 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers
13-845026-15 (zaak A) en 13-993048-16 (gevoegd)(zaak B), zoals hersteld bij herstelvonnis van 11 mei 2017, tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1951,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
5 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte en door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem in zaak A onder 1 tenlastegelegde gewoontewitwassen en het onder 2 en 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep

Het openbaar ministerie heeft op 8 mei 2016 onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. De officier van justitie heeft in de appelschriftuur van 22 mei 2017 geen bezwaren gemaakt tegen de vrijspraken van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde gewoontewitwassen en het onder 2 en 3 ten laste gelegde. Ter terechtzitting in hoger beroep van 5 april 2018 heeft de advocaat-generaal desgevraagd door de voorzitter bevestigd dat zij geen bezwaren heeft tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraken.
Nu door het openbaar ministerie geen bezwaren tegen de beslissingen tot vrijspraak van het in zaak A onder 1 voor wat betreft het gewoontewitwassen en het onder 2 en 3 ten laste gelegde zijn opgegeven en ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig onderzoek van die feiten, zal het openbaar ministerie, gelet op het bepaalde in artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk worden verklaard in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.

Tenlasteleggingen

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging, en voor zover in hoger beroep nog aan de orde, is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
Zaak A:
1:
hij op een of meer tijdsstippen, gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 14 januari 2016, te Amsterdam en/of Amstelveen en/of Loosdrecht en/of Arnhem en/of Almere en/of Diemen en/of Huizen en/of Wanneperveen en/of Delft en/of Schiphol en/of Duiven, althans in Nederland en/of Sint Maarten en/of Anguilla en/of Gran Canaria en/of Suriname, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
A. van (een) voorwerp(en), te weten
  • een geldbedrag van in totaal EUR € 371.100,00, althans enig(e) geldbedrag(en) (ontvangen van [BV 1] B.V., AMB 114) en/of
  • een geldbedrag van in totaal EUR € 10.000,00 althans enig(e) geldbedrag(en) (ontvangen van [NV 1] N.V., DOC-168; AMB 114) en/of
  • een geldbedrag van EUR 286.514,00, althans enig(e) geldbedrag(en) (opbrengst ABCD transactie, ontvangen op 17 juli 2012 van [notaris 1] ; AMB-082; DOC-316) en/of
  • een geldbedrag van in totaal EUR € 175.025,00, althans enig(e) geldbedrag(en) (ontvangen aan contante geldstortingen) en/of
  • een geldbedrag van in totaal EUR 74.630,35, althans enig(e) geldbedrag(en) (ontvangen van [NV 2] N.V.; DOC-103 p.2) en/of
  • een geldbedrag van in totaal EUR 48.790,00, althans enig(e) geldbedrag(en) (
ontvangen van [BV 2] B.V. ; DOC-157) en/of
- een geldbedrag van EUR 8.984,00, althans enig(e) geldbedrag(en) (
ontvangen van [BV 3] B.V.; DOC-368) en/of
  • een (contant) geldbedrag van EUR 117.255,00 (AMB-037c) en/of
  • een (contant) geldbedrag van EUR 240.000,00 (AMB-034a) en/of
  • een (contant) geldbedrag van EUR 3.260,00 (AMB-117) en/of
  • een (contant) geldbedrag van EUR 5.528,25 (AMB-072)
althans enig(e) geldbedrag(en), de werkelijke aard, herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of voornoemd(e) voorwerp(en) verworven,
en/of
(een) voorwerp(en), te weten
  • een geldbedrag van in totaal EUR € 371.100,00, althans enig(e) geldbedrag(en) (ontvangen van [BV 1] B.V., AMB 114) en/of
  • een geldbedrag van in totaal EUR € 10.000,00 althans enig(e) geldbedrag(en) (ontvangen van [NV 1] N.V., DOC-168; AMB 114) en/of
  • een geldbedrag van EUR 286.514,00, althans enig(e) geldbedrag(en) (opbrengst ABCD transactie, ontvangen op 17 juli 2012 van [notaris 1] ; AMB-082; DOC-316) en/of
  • een geldbedrag van in totaal EUR € 175.025,00, althans enig(e) geldbedrag(en) (ontvangen aan contante geldstortingen) en/of
  • een geldbedrag van in totaal EUR 74.630,35, althans enig(e) geldbedrag(en) (ontvangen van [NV 2] N.V.; DOC-103 p.2) en/of
  • een geldbedrag van in totaal EUR 48.790,00, althans enig(e) geldbedrag(en) (
ontvangen van [BV 2] B.V. ; DOC-157) en/of
- een geldbedrag van EUR 8.984,00, althans enig(e) geldbedrag(en) (
ontvangen van [BV 3] B.V.; DOC-368) en/of
  • een (contant) geldbedrag van EUR 117.255,00 (AMB-037c) en/of
  • een (contant) geldbedrag van EUR 240.000,00 (AMB-034a) en/of
  • een (contant) geldbedrag van EUR 3.260,00 (AMB-117) en/of
  • een (contant) geldbedrag van EUR 5.528,25 (AMB-072)
althans enig(e) geldbedragen(en), voorhanden heeft gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik van gemaakt.
terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) (telkens) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Zaak B:
hij op of omstreeks 10 november 2015 in Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 2.327,9 gram hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, zijnde hasjiesj een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
De taal- en schrijffouten heeft het hof verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Vrijspraak van de geldbedragen aangetroffen in het pand aan de [adres 2]
Het hof kan, gelet op de stukken van het dossier en hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep door de verdachte is verklaard in onderling verband en samenhang bezien, niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vaststellen dat de verdachte de geldbedragen van
€ 240.000 en € 3.260 die zijn aangetroffen in het pand aan de [adres 2] , heeft witgewassen.
Uit de observaties, zoals deze zijn geverbaliseerd en in het dossier zijn opgenomen, volgt slechts dat de verdachte zich op 10 november 2015 naar de [adres 2] heeft begeven, alwaar hij naar [adres 2] is gelopen, op het raam heeft geklopt en heeft aangebeld. Toen daar niet werd opengedaan, heeft verdachte op een afstandje gewacht. Een andere man, naar later bleek de heer [naam 1] , is naar de verdachte toegelopen en heeft de deur met een sleutel geopend. Later zijn de tenlastegelegde geldbedragen aangetroffen bij een doorzoeking van het pand aan de [adres 2] .
Nu de verdachte niet zelfstandig het pand kon betreden en hij, voor zover in het dossier is vastgelegd, daar maar één keer is geweest terwijl de verdachte consequent heeft verklaard dat hij niets van deze geldbedragen afwist, bevat het dossier onvoldoende bewijs om aan te nemen dat de verdachte deze geldbedragen voorhanden heeft gehad of dat dienaangaande sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de heer [naam 1] . Weliswaar roepen de in het pand aan de [adres 2] aangetroffen geldbedragen in combinatie met aantekeningen die zijn aangetroffen op de verblijfplaats van de verdachte aan het [adres 3] vragen op, maar deze feiten zijn onvoldoende om tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde bedragen te komen.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsmotivering

Het standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld voor hetgeen in zaak A onder 1 en zaak B is tenlastegelegd.
Ad A (in de volgorde van de tenlastelegging onder 1A en 1B):
[BV 1] B.V. en [NV 1] N.V.
Op basis van de financiële gegevens van de verdachte in de tenlastegelegde periode en het feit dat [BV 4] B.V. (hierna: [BV 4] ) geen activiteiten ontplooiden waaruit omzet gegenereerd werd, zijn de inkomsten op de bankrekeningen van de verdachte en van [BV 4] niet verklaarbaar. Er is daarom een vermoeden van witwassen.
De verdachte heeft verklaard dat aan de betalingen contracten ten grondslag lagen of afspraken met de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ) en dat er ook al deels op is terugbetaald, bijvoorbeeld via [SL] S.L. (hierna: [SL] ). Deze contracten zijn door de FIOD nader onderzocht. De inhoud van deze contracten (de uitgangspunten en gemaakte afspraken) zijn zeer onzakelijk en ontberen realiteitszin. Bovendien wordt slechts geld overgemaakt aan de verdachte en/of [BV 4] en is er nooit zichtbaar geld teruggegaan richting [naam 2] . De betalingen die de verdachte zegt te hebben gedaan aan [SL] zijn eveneens gebaseerd op een onzakelijke overeenkomst. De projecten in Suriname en elders zijn niet geslaagd en desondanks is voortgegaan met de betalingen terwijl daar door de verdachte geen redelijke verklaring voor is gegeven. Het kan dus niet anders zijn dan dat het geld afkomstig is van (enig) misdrijf.
ABCD-transactie
De verdachte heeft via [BV 4] € 300.000 verdiend aan de koop en verkoop van zes vakantievilla’s in een ABCD-transactie. Uit verklaringen van getuigen blijkt dat de verdachte verder in het geheel niet bij deze overeenkomsten betrokken was en dat partij C rechtstreeks met partij A heeft onderhandeld en tot het daadwerkelijke sluiten van de koopovereenkomst niet op de hoogte was van de betrokkenheid van de verdachte. De verdachte heeft dus € 300.000 verdiend door ‘er tussen te gaan zitten’ en helemaal niets te doen, behalve het zetten van een handtekening. Dat is niet een begrijpelijke overeenkomst. Het belang van partij A om aan de verdachte te verkopen, in plaats van rechtsreeks en voor een hoger bedrag aan partij C, kan enkel het gedeeltelijk ontvangen van een zwarte betaling zijn geweest. Door deze deal zou partij A onder de tafel het grootse gedeelte van de winst van de B-C transactie van de verdachte terugkrijgen. De verdachte heeft dus € 300.000 witgewassen.
Contante stortingen op rekeningen van de verdachte en [BV 4] en inkomsten Sint Maarten
In de periode van 2009 tot en met 2015 is € 423.525 op rekeningen van de verdachte en/of [BV 4] binnengekomen, terwijl de verdachte over weinig legale inkomsten beschikte en het geld dat vrijwel volledig vanaf andere rekeningen kwam niet verklaarbaar of verifieerbaar is. Deze contante stortingen in relatie tot de legale inkomsten van de verdachte geven een vermoeden van witwassen.
Een deel van het gestorte geld, in het bijzonder het geld dat op Schiphol is gestort, zou van de heer
[naam 3] (hierna: [naam 3] ) afkomstig zijn. [naam 3] ontkent dit echter en verklaart slechts eenmaal € 15.000 contant aan de verdachte te hebben gegeven. Daarnaast zou de verdachte veel verdiend hebben op Sint Maarten met zijn
activity desk. Deze verklaring is echter op geen enkele wijze onderbouwd. Door de FIOD is een herberekening gemaakt van de maximaal mogelijke opbrengsten van de verdachte indien hij de hele dag met een
activity deskgewerkt zou hebben op Sint Maarten. De maximaal mogelijke inkomsten zouden dan € 68.000 hebben bedragen. Dat de verdachte dat daadwerkelijke heeft gedaan en dat de opbrengsten waren zoals hij heeft verklaard en niet geverifieerd konden worden, is echter geenszins aannemelijk geworden. Op basis van de bevindingen van de FIOD is geen sprake van een verklaring van de verdachte voor de grote geldbedragen die hij in de onderzochte periode voorhanden heeft gehad en heeft gestort. Het kan dan ook niet anders dan dat ook dit geld van misdrijf afkomstig is.
Wat betreft het bedrag van € 117.255 dat is aangetroffen op de verblijfplaats van de verdachte aan het [adres 3] en waarover de verdachte heeft verklaard dat eveneens op Sint Maarten te hebben verdiend, is naar het oordeel van het openbaar ministerie sprake van witgewassen geld.
[NV 2] N.V. (hierna : [NV 2] )
Omdat er klaarblijkelijk geen werkzaamheden ten grondslag hebben gelegen aan de factuur en betaling door [NV 2] , kan het niet anders dan dat de zogenaamde betaling een manier was om € 74.630 wit te wassen door de verdachte. Dat de verdachte betrokken was bij [NV 2] blijkt uit de verklaring van de heer [naam 4] (hierna: [naam 4] ), die in opdracht van de verdachte handelde. Verdachte heeft een verklaring over een winstgevend project, maar uiteindelijk gebeurt er niets, blijft het bij een verhaal en weer een witwasvehikel voor de verdachte.
[BV 2] B.V. (hierna: [BV 2] )
[naam 11] , bestuurder van deze B.V., verklaart dat hij € 500 per maand kreeg voor het besturen van [BV 2] . [BV 2] had maar één klant in inhuur van personeel voor bekabelingswerk. Waarom er betalingen zijn gedaan aan [BV 4] weet hij niet.
Volgens de verdachte zou zijn zoon klanten hebben aangeleverd voor [BV 2] . Zijn zoon verklaart hier echter niets van te weten. De administratie van [BV 2] is niet aangetroffen. Bij [BV 4] is met betrekking tot deze relatie evenmin administratie aangetroffen.
[BV 3] B.V. (hierna: [BV 3] )
[BV 3] betaalt een factuur van € 8.984,50 aan [BV 4] . Er is wederom sprake van het rondpompen van geld om de werkelijke herkomst ervan te verhullen. Er wordt geld gestort, dat wordt overgemaakt naar B.V. ’s waar katvangers de rekeningen betalen en zo komt het geld via een omweg terug bij [BV 4] of bij de verdachte in privé.
Ad B:
Dit feit kan worden bewezen, nu de verdachte dit heeft bekend.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld, dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het in zaak A onder 1 tenlastegelegde. Gelet op de bekennende verklaring van de verdachte betreffende het feit in zaak B, kan dit feit bewezen worden verklaard en refereert de verdediging zich aan het oordeel van het hof. Ten aanzien van het in zaak A onder 1 tenlastegelegde heeft de raadsman, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
De verdachte heeft een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring afgelegd ter zake van de geldbedragen die onder zaak A zijn tenlastegelegd. Deze verklaring heeft aanknopingspunten gegenereerd waar onderzoek naar gedaan had kunnen worden, maar dat is tot op heden niet gebeurd. Het openbaar ministerie heeft de mogelijkheid tot het falsificeren van de verklaringen van de verdachte niet benut.
Primair moet de verdachte worden vrijgesproken, omdat het openbaar ministerie heeft verzuimd om gedegen onderzoek te verrichten naar de verklaringen van de verdachte en deze te falsificeren. Subsidiair moet de verdachte worden vrijgesproken, omdat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd.
[BV 1] B.V. (hierna: [BV 1] )
Ten aanzien van het geldbedrag dat de verdachte heeft ontvangen van [BV 1] kon de verdachte niet weten en heeft hij ook niet de aanmerkelijke kans aanvaard dat dit geldbedrag van misdrijf afkomstig was. Alles wat [naam 2] heeft verklaard betreffende de criminele herkomst van het geldbedrag dat [naam 2] via [BV 1] aan de verdachte heeft geleend, was onbekend voor de verdachte. De verdachte kreeg het geld van [BV 1] bancair op zijn rekening gestort. Bij girale binnenkomst hoeft, gelet op alle interne regelgeving en beleidsmaatregelen die de banken tegenwoordig hebben op grond van richtlijnen betreffende witwassen en financiering van terrorisme, geen onderzoeksplicht van de verdachte verwacht te worden. Ook heeft de verdachte ten aanzien van deze overeenkomst een verklaring afgelegd waar niet voldoende onderzoek naar gedaan is. Het betreft een normale leenovereenkomst. Van witwassen is geen sprake.
ABCD-transactie
Ten aanzien van de ABCD-transactie is geen sprake van witwassen of van een ander strafbaar feit. De verdachte heeft op het juiste moment een koopovereenkomst gesloten en de villa’s enkele maanden later, na intensief gezocht te hebben naar een goede koper, met winst kunnen doorverkopen.
De koopovereenkomst was in de eerste instantie de enkele handdruk tussen de heer [naam 7] en de verdachte gesloten. Bij de B-C transactie wilde de notaris vervolgens een koopovereenkomst zien van de A-B transactie, maar omdat er tot op dat moment nog geen schriftelijke overeenkomst was van de A-B transactie, werd deze op dezelfde dag op schrift gesteld als de B-C transactie. Uit het dossier blijkt eveneens dat de verdachte eerder bij het project Wannerperveen was betrokken. Zo was hij eerder naar de hypotheeknemer gegaan. Er is geen sprake van enig strafbaar feit waar geld van is witgewassen.
Activiteiten op Sint Maarten
Met betrekking tot de inkomsten waarvan de verdachte stelt deze op Sint Maarten te hebben verdiend, wijst hij daarbij op zijn
facility deskdie hij daar had en waar hij geld mee verdiende. De rechtbank vond deze verklaring niet onaannemelijk en was van oordeel dat onvoldoende onderzoek naar deze verklaring was gedaan. Dit is in hoger beroep echter niet hersteld, ook niet met het aanvullend proces-verbaal hoger beroep “ [verdachte] ”, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] op 14 maart 2019. Niet kan worden gezegd dat deze geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn, nu de verdachte ze heeft verdiend met zijn
facility desk.
De verdachte heeft verklaard dat de € 117.255, die contant in een plastic zak op het verblijfadres van de verdachte aan het [adres 3] is aangetroffen, van hem is en dat hij dat heeft verdiend op Sint Maarten. De verdachte had het geldbedrag niet verborgen, het lag in een plastic tas in de kast. Het geld lag voor het oprapen en was niet omgezet. Als al gesteld zou kunnen worden dat dit geldbedrag van misdrijf afkomstig is, dan moet hier de kwalificatie-uitsluitingsgrond gelden nu de verdachte dit geldbedrag niet heeft verhuld en moet de verdachte om die reden worden vrijgesproken (het hof begrijpt en verstaat: worden ontslagen van alle rechtsvervolging).
[NV 2]
Met betrekking tot [NV 2] heeft de verdachte een verklaring afgelegd. Verdachte heeft indertijd veel contact gehad met [naam 4] via skype en op basis van het advies van de verdachte zijn er ook verschillende goede verkopen geweest. Dit had verder uitgezocht kunnen worden door het openbaar ministerie, maar dat is niet gebeurd. Het is echter niet op voorhand onaannemelijk wat de verdachte heeft verklaard. De verklaringen van [naam 4] worden nu tegen de verdachte gebruikt, maar [naam 4] heeft ook niet verklaard hoe die € 75.000 van [NV 2] naar [BV 4] zijn overgemaakt, terwijl de verdachte dat niet kon en ook nooit in Suriname is geweest.
[BV 2]
Met betrekking tot [BV 2] geldt wederom dat de verdachte een verklaring heeft afgelegd. Vervolgens blijkt deze verklaring niet verifieerbaar, omdat [BV 2] niet heeft voldaan aan de verplichting om de boekhouding te bewaren, maar deze fout kan niet voor risico en rekening van [BV 4] en/of de verdachte komen.
[BV 3]
Met betrekking tot [BV 3] heeft de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand onwaarschijnlijke verklaring afgelegd. In de autohandel is het zo dat er een behoorlijke marge zit op motovoertuigen die boven de € 20.000 worden verkocht. Wat de verdachte dan heeft gerekend per motorvoertuig is niet onredelijk of onaannemelijk.
Het oordeel van het hof
Uit het dossier blijkt dat [BV 4] op 10 november 2008 is opgericht en dat in de periode van 10 september 2009 tot 10 april 2015 de [stichting] ( [stichting] ) bestuurder en enig aandeelhouder van [BV 4] was. De verdachte is de bestuurder van deze [stichting] . Verdachte is derhalve van 2009 tot en met 2015 middellijk bestuurder van [BV 4] . Vanaf oktober 2015 is de verdachte geen middellijk bestuurder meer van [BV 4] . Voorts heeft de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard en erkend dat ‘hij [BV 4] is’. Dit standpunt heeft de verdachte in hoger beroep eveneens ingenomen. [BV 4] komt in beeld van de FIOD naar aanleiding van een melding bij de FIU van een ongebruikelijke transactie van zes bungalows. Dat leidt tot nader onderzoek door de Belastingdienst van de boeken van [BV 4] en daarmee die van verdachte [verdachte] . De geconstateerde geldstromen roepen vragen op en lijken samen te vallen met een vermoeden van witwassen op grond van witwas- indicatoren.
Alvorens in te gaan op de specifieke tenlastegelegde geldbedragen merkt het hof op dat wat betreft de giraal ontvangen geldbedragen niet alle bedragen naar de bankrekening(en) van de verdachte als natuurlijk persoon zijn overgemaakt, maar dat een aanzienlijk deel van de girale geldbedragen is overgemaakt naar de bankrekening van [BV 4] .
Ontvangen geldbedragen van € 361.100 van [BV 1] B.V. (hierna: [BV 1] ) en € 10.000 van [NV 1] N.V.(hierna: [NV 1] )
Het hof komt tot de volgende feitelijke vaststellingen en overwegingen. In de periode van juli 2009 tot en met november 2013 heeft [BV 1] € 361.000 overgemaakt op rekeningen van de verdachte en/of [BV 4] . In november 2009 wordt € 10.000 bijgeschreven op de rekening van [BV 4] afkomstig van [NV 1] .
Ten tijde van de tenlastegelegde betalingen was de heer [naam 2] (on)middellijk bestuurder van [BV 1] en [NV 1] .
De verdachte heeft verklaard dat hij [naam 2] leerde kennen als een rijk persoon naar wie je toe moest als je geld wilde lenen of in onroerend goed wilde investeren. De verdachte wist niet dat [naam 2] geld had verdiend met een BTW carrousel fraude en hij wist evenmin dat [naam 2] ter zake was veroordeeld tot een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De verdachte heeft verklaard dat hij (lenings)overeenkomsten had met [BV 1] en [NV 1] . Ten aanzien van de geldbedragen die de verdachte heeft ontvangen van [BV 1] heeft de verdachte verklaard dat hij die geldbedragen (deels) heeft terugbetaald door betalingen aan het bedrijf [SL] .
Voor bewezenverklaring van witwassen is vereist dat komt vast te staan dat het desbetreffende geldbedrag middellijk of onmiddellijk van enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dat wist dan wel bewust de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard. Daartoe wordt het navolgende overwogen. Uitgangspunt is dat een direct verband met een misdrijf niet is vast te stellen maar dat uit feiten en omstandigheden een vermoeden van witwassen kan ontstaan. Het is dan aan de verdachte om een concrete, verifieerbare en niet op voorhand onwaarschijnlijke verklaring te geven die het gerezen vermoeden kan ontzenuwen.
Het hof stelt vast dat de herkomst van de geldbedragen, afkomstig van [BV 1] en [NV 1] , moeilijk te traceren zijn. [naam 2] heeft echter wel verklaard dat dit geld van hem is, dat hij naast zijn AOW slechts een gering ABP pensioen ontvangt maar (desondanks) beschikt over zo’n twee miljoen euro die hij heeft “verdiend” met de carrousel fraude. Hoewel deze herkomst
(uit de aard der zaak)door het hof niet kan worden vastgesteld, komt het hof op grond van deze verklaring van [naam 2] tot de conclusie dat dit vermogen (waaruit de betalingen aan de verdachte en [BV 4] zijn gedaan) afkomstig is van enig misdrijf. Dit vindt bevestiging in de verklaring van [naam 2] dat [BV 1] een ‘schuif’’ was om geld te schuiven; [BV 1] was een ‘plank B.V.’
Wat betreft de verklaring van de verdachte dat hij deze geldbedragen had geleend voor verschillende projecten en niet wist dat het geld van [naam 2] van misdrijf afkomstig was, noch dat hij de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard, merkt het hof het volgende op. De desbetreffende overeenkomsten zijn (mede gelet op de omvang van de daarmee gemoeide bedragen) uitzonderlijk vaag. Uit het dossier blijkt ook niet dat de verdachte met het van [naam 2] afkomstige geld daadwerkelijk projecten is gestart en vervolgens succesvol heeft afgerond, noch dat [naam 2] is terugbetaald. Contante aflossingen waarover wordt verklaard zijn niet verifieerbaar of controleerbaar. Hoewel de verdachte geen projecten succesvol afrondt, blijft hij desondanks geld ontvangen van [naam 2] en ontving hij zelfs veel meer geld dan het volgens de contracten afgesproken maximale bedrag van € 200.000. Enige vorm van zekerheidsstelling, anders dan persoonlijk, is niet gebleken en ook staan op de rekeningafschriften geen (gedeeltelijke) (girale) aflossingen en/of rentebetalingen van [BV 4] aan [naam 2] . Voorts heeft [naam 2] geen invorderingsmaatregelen genomen om zijn geld terug te krijgen, ook al heeft hij meer geld aan de verdachte gegeven dan afgesproken, heeft de verdachte geen projecten succesvol afgerond en blijkt ook niet dat de verdachte op de leningen terugbetaalde. Tenslotte heeft [naam 2] ook nog verklaard dat hij met de verdachte over de BTW carrousel fraude had gesproken.
Ten aanzien van de verklaring dat hij lopende de procedure [naam 2] zou hebben terugbetaald via (betalingen aan) [SL] , hecht het hof eraan op te merken dat de verdachte desgevraagd ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard geen nadere stukken aan het dossier te hebben toegevoegd die zien op de afwikkeling van zijn terugbetaling aan [BV 1] via [SL] .
Gelet op bovenstaande omstandigheden gaat het hof ervan uit dat de verdachte wist dat de door hem ontvangen geldbedragen van enig misdrijf afkomstig waren en heeft de verdachte zich aldus schuldig gemaakt aan het witwassen van die geldbedragen.
Opbrengst van € 286.414 uit de ABCD transactie
Op 13 juli 2012 worden bij [notaris 1] middels een zogenoemde ABC-transactie een zestal bungalows verkocht van [BV 5] B.V. (hierna: [BV 5] ) aan [BV 4] en vervolgens van [BV 4] aan mevrouw [naam 5] . De bungalows worden door [BV 4] aangekocht voor een prijs van € 170.000 per villa en worden verkocht voor een verkoopprijs van € 220.000. [BV 4] realiseert hiermee een transactiewinst van € 300.000. Na aftrek van kosten betreft dit een netto winst van € 286.414 die door genoemde notarissen overgemaakt wordt op rekening van [BV 4] .
Verdachte wordt verweten dat hij zich aldus heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen omdat – kort gezegd – de gepresenteerde boekwinst slechts behaald kon worden door een aankoopprijs te hanteren die ver beneden de werkelijke (markt) waarde van de bungalows lag. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Genoemde bungalows zijn gelegen op ‘ [adres 4] . Deze zijn op
3 september 2010 door [BV 5] aangekocht voor (gemiddeld) € 212.500 per stuk. De directeur van [BV 5] is de heer [naam 6] en de uiteindelijke gerechtigde van [BV 5] is de heer [naam 7] (hierna: [naam 7] ) (middellijk via onder andere [BV 6] B.V). In de jaren 2010 en 2011 heeft [BV 5] meerdere villa’s verkocht voor prijzen tussen € 200.000 en € 275.000. Directeur [naam 6] heeft verklaard dat de gangbare prijs tussen € 200.000 en € 250.000 lag en dat [naam 7] dit als vraagprijs had vastgesteld. [naam 6] is door [naam 7] niet betrokken bij de vaststelling van de verkooprijs van € 170.000 in de AB-transactie, [naam 6] heeft daarover niet onderhandeld met verdachte en [naam 7] kwam met de naam van de koper, de verdachte.
Voorts blijkt in de BC-transactie niet van enige actieve betrokkenheid van de verdachte. [naam 8] , echtgenoot van [naam 5] (partij ‘C’), verklaart de bungalows te hebben gekocht van [naam 7] en de betrokkenheid van de verdachte kwam voor hem als een verrassing; hij heeft nimmer contact gehad met de verdachte of met [BV 4] .
[naam 8] had al eerder bungalows in het park gekocht. Hij had eind 2011 contact opgenomen met [naam 7] met de vraag of hij bedoelde zes bungalows kon kopen, en dat hij er zelf al weer potentiële kopers voor had (waaronder één van de uiteindelijk kopers).
[naam 8] achtte € 220.000 een reële prijs voor de bungalows en heeft verklaard dat [naam 7] zich te kort heeft gedaan door de bungalows aan [BV 4] te verkopen voor € 170.000. Na de BC-aankoop heeft [naam 5] (in de CD-transactie op dezelfde dag) vijf bungalows voor rond de € 220.000 verkocht en de kopers hebben bevestigd dat dit een reële prijs is. De zesde bungalow werd verkocht voor € 245.000.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat de bungalows door [naam 7] zijn verkocht aan [BV 4] voor een te lage prijs (€ 170.000), terwijl hij wist dat hij ze voor een substantieel hogere prijs (€ 220.000) kon verkopen aan [naam 8] . [naam 7] heeft de naam van verdachte gemeld bij [naam 6] en heeft zelf onderhandeld met [naam 8] . Middels de ABC-transactie laat [naam 7] het verschil neerslaan bij verdachte in de vorm van een boekwinst van € 300.000.
De reden hiervoor kan zijn dat [naam 7] geen belang had bij het realiseren van een hogere verkoop-
opbrengst omdat die niet aan [BV 5] ten goede zou komen, maar aan de Belastingdienst en de hypotheekhouder [naam 9] . Deze gang van zaken wordt bevestigd door de omstandigheid dat [naam 7] niet meer vrij kon beschikken over de bungalows nadat de Belastingdienst er (executoriaal) beslag op had gelegd en de verkoopopbrengst werd dan ook door de notaris overgemaakt aan de Belastingdienst en de hypotheekhouder.
Deze conclusie vindt voorts bevestiging in het verloop van de onderhandelingen en de antedatering van de AB-koopovereenkomst.
De eerste versie van de
BC-koopovereenkomstwordt op 24 januari 2012 opgesteld en de laatste wijziging wordt op 7 april 2012 aangebracht. Op 18 mei 2012 wordt de BC-koopovereenkomst getekend en is daarmee definitief.
De eerste versie van de
AB-koopovereenkomstwordt niet eerder dan op 7 april 2012 opgesteld en de definitieve versie wordt pas op 10 juni 2012 vastgesteld. Op dat moment is de BC-overeenkomst al geruime tijd afgerond.
Omdat anders de prijssprong van € 300.000 niet kon worden verklaard, is de AB-koopovereenkomst met de hand gedateerd op 28 januari 2012 en daarmee geantedateerd. Op 6 juli 2012 meldt [notaris 2] de dan voorgenomen transactie bij de FIU vanwege deze antedatering (gevoegd bij de opvallende prijssprong en dat slechts één persoon (de heer [naam 10] ) optreedt namens alle partijen).
De (blote) stelling van de verdediging dat reeds op 28 januari 2012, door een handdruk, een (naar het hof begrijpt, rechtens afdwingbare) AB-overeenkomst tot stand is gekomen, maar dat dit per abuis niet in de overeenkomst is vermeld, wordt op geen enkele wijze onderbouwd en verwerpt het hof. Zeker nu verdachte ten aanzien van de financiering van deze door hem aangegane verplichting, geen serieus te nemen onderbouwing heeft gegeven.
Deze conclusie vindt voorts bevestiging in de ’Bespreekpunten inzake Levering boten en samenwerking tussen [naam 7] en [verdachte] ’ waarin is vastgelegd dat verdachte achttien maal een bedrag ad
€ 15.000 zou overmaken aan [naam 7] . Dit komt overeen met een totaalbedrag van € 270.000 waarmee verdachte – na inhouding van een eigen vergoeding – de boekwinst op de bungalows alsnog ten goede laat komen aan [naam 7] .
Door aldus te handelen heeft verdachte meegewerkt aan het witwassen door [naam 7] van een bedrag van
€ 286.514 door van een bedrag van € 300.000 de werkelijke aard te verhullen, immers, door te pretenderen dat dit een legitieme transactiewinst bij aan- en verkoop van onroerend goed was, terwijl in werkelijkheid dit bedrag werd onttrokken aan het beslag en de verhaalsmogelijkheid van de crediteuren van [BV 5] . Verdachte heeft dit bedrag ook daadwerkelijk verworven en op een later moment weer (gedeeltelijk) overgedragen aan [naam 7] . Hij heeft daarbij [BV 4] (‘zijn’ BV) als vehikel gehanteerd. Met dit handelen werden de crediteuren van [BV 5] benadeeld (bedrieglijke bankbreuk), is valsheid in geschrift gepleegd (antedatering) en is onjuiste belastingaangifte (overdrachtsbelasting en vennootschapsbelasting) gedaan.
Geld uit Sint Maarten; contante geldstortingen ter hoogte van € 172.675 en contante geldbedragen van
€ 117.255 en € 5.528
Ten aanzien van contante geldstortingen ter hoogte van € 172.675 op rekeningen waarover de verdachte volgens dit FIOD-onderzoek kon beschikken en de contante geldbedragen die bij de verdachte werden aangetroffen, in een plastic zak in een bij hem in gebruik zijnde kledingkast op zijn verblijfadres aan het [adres 3] of in zijn broekzak bij zijn aanhouding op 14 januari 2016 te Duiven, geldt in beginsel dat het dossier een vermoeden van witwassen rechtvaardigt. Verdachte heeft over deze bedragen nooit aangifte gedaan bij de Belastingdienst, heeft nooit bij de douane op Schiphol aangegeven dat hij meer dan € 10.000 contant geld bij zich had (terwijl de verdachte heeft verklaard dat hij meerdere keren bedragen van meer dan € 10.000 contant bij zich had als hij terug kwam van Sint Maarten) en bovendien worden deze bedragen niet verklaard door bekende bedrijfsactiviteiten van [BV 4] of de verdachte.
Het is daarom aan de verdachte om een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring af te leggen ten aanzien van deze geldbedragen.
De verdachte heeft verklaard in 2014 en 2015 aanzienlijke contante verdiensten te hebben genoten op Sint Maarten. De verdachte heeft bemiddeld in botenverhuur en watersportactiviteiten. De verdachte betaalde kapiteins op watertaxi’s om zoveel mogelijk toeristen die net met cruiseschepen op Sint Maarten waren aangekomen naar hem toe te brengen. Vervolgens bemiddelde de verdachte tussen deze toeristen en de bedrijven op Sint Maarten die excursies of andere activiteiten aanboden. De verdachte verdiende hiermee 20 % commissie. De verdachte heeft hiervan geen administratie bijgehouden; na drie dagen gooide hij consequent de primaire bescheiden weg. Verder heeft de verdachte geen belasting betaald of belastingaangifte gedaan van deze inkomsten bij de Belastingdienst. In plaats daarvan betaalde hij – naar eigen zeggen – een minister om zijn bemiddeling voort te mogen zetten. De verdachte verdiende hiermee, afhankelijk van het seizoen, € 12.000 tot € 60.000 per maand. De verdachte verdiende cash Amerikaanse dollars die hij omwisselde naar euro’s voordat hij het geld cash meenam naar Nederland. De verdachte heeft verklaard dat er geen documenten zijn op basis waarvan te verifiëren is wat hij heeft verdiend. Wat betreft de mensen met wie hij heeft gewerkt, heeft hij vooral bijnamen genoemd en daarbij vermeld dat hij denkt dat die mensen niet eens meer op Sint Maarten zijn.
Ten aanzien van de € 117.255 die in een plastic zak in een kast zijn aangetroffen op [adres 3] heeft de verdachte verklaard: “Ja, die was van mij.
I prefer cash. Dat geld kwam van Sint Maarten.” Over de € 5.528 die bij de verdachte werd aangetroffen tijdens zijn aanhouding heeft de verdachte eveneens verklaard dat dit van Sint Maarten afkomstig is.
Ten aanzien van de contante stortingen ter hoogte van € 172.675 heeft de verdachte verklaard dat wat er op Schiphol gestort is bijna allemaal afkomstig is van [naam 3] . Dat zijn betalingen en voorschotten op de aankoop van de boot [boot 1] geweest. Wat betreft de rest van de stortingen is dat volgens de verdachte waarschijnlijk een gedeelte van wat er uit Sint Maarten kwam. Daarnaast heeft [naam 3] de verdachte € 75.000 contant gegeven.
Wat betreft de inkomsten die verdachte ontvangen zou hebben uit zijn activiteiten en werkzaamheden op Sint Maarten overweegt het hof als volgt.
De verklaringen van de verdachte dat hij met zijn werkzaamheden op Sint Maarten dergelijke grote bedragen heeft kunnen verdienen, zoals hij zelf verklaart, kunnen niet worden geverifieerd. De verdachte heeft van deze geldbedragen geen aangifte gedaan bij de Belastingdienst, hij heeft nimmer een administratie bijgehouden en de daarvoor benodigde primaire bescheiden consequent na drie dagen weggegooid, de namen van de kapiteins die voor hem werkten en die toeristen naar hem brachten kan de verdachte niet noemen en de namen die de verdachte genoemd heeft van mensen naar wie hij de toeristen doorverwees zijn telkens bijnamen zoals ‘ [bijnaam 1] ’, ‘ [bijnaam 2] ’, en ‘ [bijnaam 3] ’. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte voor het eerst de naam van het bedrijf ‘ [bedrijf 1] ’ waar ‘ [bijnaam 2] ’ zou werken, genoemd. De FIOD heeft de mensen die bij deze bijnamen horen niet kunnen traceren en de verklaring van de verdachte niet kunnen verifiëren bij gebreke van concrete aanknopingspunten. De genoemde personen konden niet worden gehoord over de werkzaamheden en verdiensten van de verdachte. Dit deel van de verklaringen van de verdachte kan aldus op generlei wijze worden geverifieerd.
Het hof wijst voorts op het nader onderzoek naar de theoretische omzetberekening die de verdachte bij de rechter-commissaris heeft overhandigd en zijn handgeschreven notitie met de titel ‘Cash inkomsten tot/met 2015’ die de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 26 april 2017 heeft overgelegd. Dit onderzoek is te vinden in het hiervoor vermelde aanvullende proces-verbaal met de titel hoger beroep ‘ [verdachte] ’, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , dat het hof op 1 april 2019 heeft ontvangen. Het hof concludeert daaruit op basis van de berekeningen door de FIOD van de maximaal te genereren omzet dat het volstrekt onaannemelijk is dat verdachte de door hem genoemde bedragen gedurende zijn (relatief) beperkte aanwezigheid op Sint Maarten kan hebben verdiend. Genoemde notitie maakt dat niet anders omdat het (slechts) een theoretische berekening is die niet geschraagd wordt door onderliggende stukken, nu de verdachte die steeds bewust heeft weggegooid. Dit vindt bevestiging in de ondervraging van diverse getuigen die verklaren bedoelde activiteiten van verdachte niet te hebben waargenomen. Het hof gaat er dan ook van uit dat de genoemde geldbedragen middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Wat betreft de contante geldstortingen, en dan met name de contante geldstortingen ter hoogte van
€ 67.650 die op Schiphol zijn gestort en die voor een groot deel afkomstig zouden zijn van de heer [naam 3] (hierna: [naam 3] ), overweegt het hof dat dit deel van de verklaring van de verdachte wél verifieerbaar is en dat [naam 3] bij de rechter-commissaris is gehoord. Hier heeft [naam 3] echter verklaard dat hij zich slechts één contante betaling aan de verdachte kan herinneren ter hoogte van
€ 15.000 en dat hij met de verdachte had besproken dat dit bedrag mogelijk gebruikt kon worden om een nieuwe boot voor [bedrijf 2], het bedrijf van verdachtes dochter op Sint Maarten, te financieren. Voorts heeft [naam 3] verklaard geen boot of boten van de verdachte te hebben gekocht. Voor zover dit deel van de verklaring van de verdachte verifieerbaar is, wordt deze niet ondersteund door de verklaring van [naam 3] ; veeleer wordt de verklaring van verdachte daarmee ontkracht. Hierbij merkt het hof op dat het geen enkele aanleiding heeft om te twijfelen aan de verklaring van [naam 3] . Indien en voor zover deze geldstortingen door verdachte worden verklaard uit gestelde inkomsten op Sint Maarten, verwijst het hof naar hetgeen hierover reeds is opgemerkt.
Kwalificatie-uitsluitingsgrond
De rechtspraak van de Hoge Raad met betrekking tot de zogeheten kwalificatie-uitsluitingsgrond ziet op het verwerven of voorhanden hebben van voorwerpen die ‘onmiddellijk’ uit ‘eigen’ misdrijf afkomstig zijn (HR 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2842 en HR 22 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:78).
Het hof stelt vast dat uit de vorm waarin en de wijze waarop het geldbedrag van € 117.255 is aangetroffen op [adres 3] een vermoeden van witwassen is ontstaan, maar dat geen direct bewijs voorhanden is voor het brondelict of het onderliggende grondfeit. De verdachte heeft verklaard dat hij genoemd geldbedrag ontvangen zou hebben uit zijn activiteiten en werkzaamheden op Sint Maarten. Zoals hiervoor reeds overwogen, kan die verklaring van de verdachte dat hij met zijn werkzaamheden op Sint Maarten dergelijke grote bedragen heeft kunnen verdienen, niet worden geverifieerd. Zoals eveneens hiervoor overwogen, heeft het nader onderzoek aan de hand van de theoretische omzetberekening van de verdachte geleid tot de conclusie dat het volstrekt onaannemelijk is dat verdachte de door hem genoemde bedragen gedurende zijn (relatief) beperkte aanwezigheid op Sint Maarten kan hebben verdiend. Deze conclusie vindt bovendien bevestiging in de hiervoor aangeduide getuigenverklaringen. Het hof gaat er dan ook van uit dat het genoemde geldbedrag middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig is. Het door de verdediging gevoerde pleidooi dat toepassing gegeven moet worden aan de genoemde rechtspraak van de Hoge Raad in zake de kwalificatie-
uitsluitingsgrond dient dan ook te worden verworpen.
Het hof is derhalve van oordeel dat de verklaringen die de verdachte heeft gegeven niet kunnen worden aangemerkt als concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaringen. Veeleer is er sprake van weinig serieus te nemen verklaringen. Het hof gaat er derhalve van uit dat de tenlastegelegde geldbedragen middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring ten aanzien van deze geldbedragen.
Ontvangen geldbedrag van € 74.630 van [NV 2]
Het hof leidt uit het dossier het volgende af. De totale omzet van [BV 4] in 2011 bedroeg € 72.072. Deze omzet was geheel afkomstig van [NV 2] gevestigd te Suriname. Op de rekening van [BV 4] is een bedrag bijgeschreven ter hoogte van € 74.630.
Een deel van de betalingen door [NV 2] sluit aan bij de facturen die [BV 4] in 2011 naar [NV 2] heeft gestuurd. De omschrijvingen die op de facturen staan, zien meermaals op het project [project 1] . Op de website van [NV 2] staat ‘Ons bedrijf in Nederland heet [BV 4] ’ met daarachter een hyperlink naar de website van [BV 4] . Tijdens het boekenonderzoek van de Belastingdienst heeft de verdachte verklaard dat [NV 2] feitelijk een onderneming is van zijn ex-vrouw. [BV 4] heeft niet voldaan aan de bewaarplicht ten aanzien van alle gegevens met betrekking tot de werkzaamheden die zijn verricht voor [NV 2] .
Op grond van bovenstaande omstandigheden, meer in het bijzonder dat de gehele omzet van [BV 4] in 2011 bestaat uit geldbedragen ontvangen van één ander bedrijf, terwijl [BV 4] wel enkele facturen heeft gestuurd maar voor een lager bedrag dan het ontvangen geldbedrag en niet is voldaan aan de bewaarplicht, acht het hof het vermoeden gerechtvaardigd dat het geldbedrag middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig is. Dit brengt met zich dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
De verdachte heeft verklaard dat hij samenwerkte met [naam 4] . [naam 4] kende belangrijke mensen in Suriname waardoor de verdachte en [naam 4] stukken grond (goedkoop) konden aankopen, terwijl zij wisten dat daar in de toekomst infrastructuur ontwikkeld zou gaan worden en de grond daardoor in waarde zou stijgen. [naam 4] en verdachte namen opties op die grond. De verdachte is nooit in Suriname geweest en [naam 4] regelde de stukken. Verdachte zou het tenlastegelegde geldbedrag als provisie hebben gekregen, aangezien de grond met geld van de verdachte werd gekocht.
[naam 4] is door de rechter-commissaris gehoord en hij heeft verklaard dat hij een bv’tje in Suriname heeft opgericht, namelijk [NV 2] . De bedoeling was grond in Suriname te kopen en deze vervolgens bouwrijp te doen maken, te verkavelen en vervolgens te verkopen. De verdachte zag hier wel wat in en zou de aankoop van de grond financieren. [NV 2] heeft toen twee stukken grond gekocht en daarvoor werd
€ 4.000 a € 5.000 betaald. Voor zover [naam 4] weet, is de aankoop van die twee stukken grond de enige activiteit van [NV 2] geweest. De stukken grond zijn niet bouwrijp gemaakt en er is niks mee gebeurd. [NV 2] is op een gegeven moment ondergebracht bij een bedrijf van verdachte. Tenslotte heeft [naam 4] verklaard dat, voor zover hij weet, de voorgeschoten bedragen nooit zijn terugbetaald aan verdachte, dat hij de enige was die werkzaam was voor [NV 2] en hij niets afweet van bedragen die aan de verdachte zouden zijn betaald. [naam 4] had geen zicht meer op [NV 2] , nadat het was overgegaan naar verdachte. De bankrekening van [NV 2] is bij de overdracht van het bedrijf ook aan verdachte overgedragen.
De verklaring van [naam 4] is in strijd met de verklaring van de verdachte ten aanzien van [NV 2] en lijkt zelfs te suggereren dat de verdachte zelf het bedrag van [NV 2] naar [BV 4] heeft overgemaakt na overdracht van [NV 2] aan verdachte. De verklaring van de verdachte is dus niet verifieerbaar gebleken en wordt zelfs ontkracht door de verklaring van [naam 4] . Het hof gaat er dan ook van uit dat het ontvangen geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
Ontvangen geldbedrag van € 48.790 van [BV 2]
Het hof leidt uit het dossier het volgende af. Ten aanzien van [BV 2] heeft de verdachte via [BV 4] op 3 februari 2012 en 14 mei 2012 facturen verstuurd aan [BV 2] voor een totaalbedrag van
€ 48.790 inclusief BTW. In de omschrijving van de facturen staat “Overname Pay rolling Project (incl. garantie 25.000 uur)” en “Overname Pay rolling Project/ [project 2] (incl. garantie 16.000 uur)”. De betalingen zijn op 19 en 20 februari en op 18 mei 2012 ontvangen op de bankrekening van [BV 4] .
In het rapport boekenonderzoek van de Belastingdienst staat dat [BV 4] niet heeft voldaan aan de bewaarplicht en dat alle gegevens met betrekking tot de werkzaamheden van [BV 2] niet zijn bewaard. Bij het [bedrijf 2] op Sint Maarten van de dochter van verdachte werden aantekeningen gevonden met daarop de naam en adresgegevens van [BV 2] . Ook deze aantekeningen geven geen inzicht over de onverklaarbare inkomsten van [BV 4] afkomstig van [BV 2] .
Voorafgaand aan de overboekingen van € 17.750 en € 12.000 op 19 en 20 februari 2012 van [BV 2] naar de rekening van [BV 4] wordt er geld overgemaakt van de rekening van [BV 2] naar de betaalrekening van [BV 2] . Dit geld was nodig, omdat er anders geen geld overgemaakt kon worden naar [BV 4] . Ook voorafgaand aan de betaling op 18 mei 2012 is er geld overgemaakt naar de betaalrekening van [BV 2] om geld te kunnen overmaken naar [BV 4] . Het geld werd toen door een stichting overgemaakt naar de betaalrekening van [BV 2] .
De factuurdatum en betaaldata van de eerste factuur liggen overigens voor de oprichtingsdatum van [BV 2] , nu [BV 2] op 27 februari 2012 is opgericht.
Bovenstaande omstandigheden rechtvaardigen, naar het oordeel van het hof, een vermoeden van witwassen. Immers, [BV 2] heeft twee facturen betaald aan de verdachte, waarvan een factuur en de betaling daarvan voor de oprichtingsdatum van [BV 2] liggen, de bankrekening van [BV 2] aangevuld moest worden om de betalingen te kunnen doen en er geen gegevens bekend zijn met betrekking tot de werkzaamheden die [BV 4] voor [BV 2] zou hebben verricht waar de betalingen voor waren.
Het is daarom aan de verdachte om een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring af te leggen ten aanzien van deze geldbedragen.
De verdachte verklaart dat zijn zoon de payrolling met [BV 2] heeft geregeld met de heer [naam 10] en dat [naam 10] daar ook over heeft verklaard. Bij de rechter-commissaris heeft de verdachte verklaard “Het gaat over het betalen van payrolling. Het gaat over grondwerk dat we geleverd hebben. We kregen een provisie van € 1 per klant per uur voor een jaar.” Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat het zou gaan om mensen die bij een loonbedrijf werken en die ze hebben ondergebracht bij [BV 2] . [BV 4] heeft mensen geleverd en er zijn uren betaald.
Het hof merkt op dat de zoon van de verdachte is gehoord en heeft verklaard dat hij de naam [naam 10] enkel gezien heeft op de lijst van verdachten die was afgegeven aan zijn zus en dat hij geen relatie heeft met [naam 10] . Voorts heeft de zoon van verdachte verklaard dat hij de onderneming [BV 2] niet kent: hij kan niets verklaren over de betalingen van [BV 2] , hij heeft de facturen ook niet opgemaakt, hij weet niet op welke werkzaamheden de facturen betrekking hebben en voor zover hij weet hebben zij nooit loonadministratie gedaan.
Ook is de heer [naam 11] (hierna: [naam 11] ) gehoord, enig bestuurder van [BV 2] ten tijde van het tenlastegelegde. Hij heeft verklaard dat hij alleen en als enige de bankrekeningen beheerde en betalingen deed. Hij ontving daarvoor instructies van de heren [naam 10] en [naam 13] die het volgens [naam 11] voor het zeggen hadden binnen [BV 2] . Voorts heeft [naam 11] verklaard dat de enige opdrachtgever van [BV 2] een kabelbedrijf met Turkse achtergrond was, dat hij geen idee heeft welke werkzaamheden [BV 4] voor [BV 2] zou hebben verricht, dat hij de betalingen enkel heeft uitgevoerd omdat hij daar instructies toe had gekregen en de betalingen hem verder niks zeggen.
Gelet op het ontbreken van administratie ten aanzien van de betalingen van [BV 2] aan [BV 4] bij beide bedrijven, de overige feiten en omstandigheden rondom deze facturen en hun betalingen, alsmede de verklaringen van de zoon van de verdachte en enig bestuurder van [BV 2] [naam 11] , is het hof van oordeel dat de verklaring van de verdachte niet verifieerbaar of aannemelijk is en veeleer als volstrekt onaannemelijk moet worden aangemerkt. Het hof gaat er derhalve van uit dat het ten laste gelegde geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
Ontvangen geldbedrag van € 8.940 van [BV 3]
Het hof leidt uit het dossier het volgende af. Op 14 juni 2012 heeft [BV 4] een factuur gestuurd aan [BV 3] B.V. (hierna: [BV 3] ) ter hoogte van € 8.984 inclusief BTW. De betaling van deze factuur is ontvangen op de bankrekening van [BV 4] met als omschrijving “Advies en begeleiding conform afspraak”.
Sinds 14 april 2012 is de enige aandeelhouder en bestuurder van [BV 3] een stichting gevestigd in Bulgarije. Bestuurder van die stichting ten tijde van het tenlastegelegde was, net zoals bij [BV 2] , de eerder genoemde [naam 11] .
De verdachte heeft verklaard dat de betaling ziet op twee Daf vrachtwagens en een Hyundai Santa Fe die verkocht zijn. De verdachte en zijn zoon hebben die auto’s uitgezocht voor [BV 3] , waarna [BV 3] deze auto’s heeft gekocht. De totale waarde van de auto’s was € 140.000 en dan is een commissie van € 9.000 voor het uitzoeken niet veel, gelet op het feit dat de zoon van de verdachte twee weken lang naar die vrachtwagens heeft gezocht.
Het hof merkt op dat ook ten aanzien van [BV 3] [naam 11] is gehoord. [naam 11] heeft verklaard dat zijn rol gelijkwaardig was aan de rol die hij had bij [BV 2] . Er gebeurde volgens hem niets binnen [BV 3] en hij had niets te zeggen binnen [BV 3] . De heer [naam 10] had het voor het zeggen
De betaling van [BV 3] aan [BV 4] vond [naam 11] een raar verhaal; hij kon zich niet herinneren dat bij [BV 3] een bankrekening hoorde en de omschrijving op de factuur zegt hem helemaal niets.
Op grond van de verklaring van [naam 11] acht het hof het vermoeden gerechtvaardigd dat het betreffende geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Bij die stand van zaken mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het geldbedrag niet van misdrijf afkomstig is.
Het hof is van oordeel dat de verklaring die de verdachte daarover heeft gegeven niet als zo'n verklaring kan worden aangemerkt. De conclusie van het hof is dan ook dat dit onderdeel van de tenlastelegging bewezen kan worden verklaard.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 en in zaak B ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
1:
hij in de periode van 1 januari 2009 tot en met 14 januari 2016, in Nederland en/of Sint Maarten telkens
A. van voorwerpen, te weten
  • een geldbedrag van in totaal EUR € 361.100,00, ontvangen van [BV 1] B.V. en
  • een geldbedrag van in totaal EUR € 10.000,00, ontvangen van [NV 1] N.V. en
  • een geldbedrag van EUR 286.414,00, opbrengst van een ABCD transactie, ontvangen op 17 juli 2012 van [notaris 1] , en
  • een geldbedrag van in totaal EUR € 172.675, ontvangen aan contante geldstortingen en
  • een geldbedrag van in totaal EUR 74.630,00 ontvangen van [NV 2] N.V. en
  • een geldbedrag van in totaal EUR 48.790,00, ontvangen van [BV 2] B.V. en
  • een geldbedrag van EUR 8.984,00, ontvangen van [BV 3] B.V. en
  • een contant geldbedrag van EUR 117.255,00 en
  • een contant geldbedrag van EUR 5.528,25
de werkelijke herkomst heeft verborgen en
voorwerpen, te weten
  • een geldbedrag van in totaal EUR € 361.100,00, ontvangen van [BV 1] B.V. en
  • een geldbedrag van in totaal EUR € 10.000,00, ontvangen van [NV 1] N.V. en
  • een geldbedrag van EUR 286.414,00, opbrengst van een ABCD transactie, ontvangen op 17 juli 2012 van [notaris 1] , en
  • een geldbedrag van in totaal EUR € 172.675,00, ontvangen aan contante geldstortingen en
  • een geldbedrag van in totaal EUR 74.630,00, ontvangen van [NV 2] N.V. en
  • een geldbedrag van in totaal EUR 48.790,00, ontvangen van [BV 2] B.V. en
  • een geldbedrag van EUR 8.984,00, ontvangen van [BV 3] B.V. en
  • een (contant) geldbedrag van EUR 117.255,00 en
  • een (contant) geldbedrag van EUR 5.528,25
voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat die voorwerpen telkens – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
Zaak B (gevoegd):
hij op 10 november 2015 in Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 2.275,6 gram hasjiesj.
Hetgeen in zaak A onder 1 en in zaak B meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1 en in zaak B bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 bewezen verklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van witwassen,
meermalen gepleegd
Het in zaak B bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak A onder 1 en in zaak B bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A feit 1 gedachtestreepje 1 en 2 en zaak B bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder zaak A feit 1 en zaak B ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van geldbedragen van in totaal ruim één miljoen euro. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Geld dat wordt verdiend door het plegen van strafbare feiten maakt onderdeel uit van het zwartgeldcircuit en heeft een ontwrichtende werking op de samenleving. Het gaat hier dus om een ernstig feit.
Daarnaast is bij de verdachte tijdens de doorzoeking ruim twee kilo hasjiesj aangetroffen. Hasjiesj is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. Dat de verdachte deze hasjiesj voor eigen gebruik voorhanden heeft gehad, acht het hof, mede gelet op de omvang, onaannemelijk. De hoeveelheid is van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor de verdere verspreiding en handel. Zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep dat hij een ‘connaisseur’ is, leidt (zo dat al juist is) niet tot een ander oordeel.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 maart 2019 is hij, weliswaar geruime tijd geleden, ter zake van een belastingdelict strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld, maar in een nabij verleden ter zake van opiumwetdelicten.
Gelet op de ernst van de witwasfeiten en het zeer aanzienlijke bedrag dat de verdachte in totaal heeft witgewassen en gelet op de LOVS-oriëntatiepunten die strafrechters ter zake van witwasdelicten in aanmerking nemen, zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tenminste 24 maanden passend zijn. Daar komt de overtreding van de Opiumwet dan nog bij.
Ten nadele van de verdachte geldt voorts dat het geen incidentele activiteit is geweest maar dat zijn gedragingen zich over een lange tijd hebben uitgestrekt.
In het voordeel van de verdachte houdt het hof rekening met het verstreken tijdsverloop sinds de aanvang van de eerste witwas-activiteiten
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Beslag

De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen genummerd 8, 14 en 18 behoren aan de verdachte toe. Voor het onder 8 genummerde voorwerp geldt dat de verdachte het in zaak B bewezen verklaarde met behulp van dit voorwerp heeft begaan en om die reden verbeurd zal worden verklaard. Ten aanzien van de geldbedragen genummerd onder 14 en 18 geldt dat zij verbeurd verklaard zullen worden, aangezien zij geheel of grotendeels door middel van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde zijn verkregen.
Het onder 9 genummerde voorwerp bevat – in ieder geval deels – originele documenten. Nu onduidelijk is aan wie deze ordners toebehoren zal dit voor de rechthebbende worden bewaard.
De onder 15 en 17 genummerde geldbedragen behoren niet aan de verdachte toe en het hof acht niet bewezen dat de verdachte de geldbedragen heeft witgewassen. Deze geldbedragen zullen daarom worden bewaard voor de rechthebbende.
De advocaat-generaal heeft tenslotte in hoger beroep een aanvullende beslaglijst overgelegd met daarop de twee para-sailboten, de Emma 990 met de naam [boot 1] en de Mercan 32 met de naam [boot 2] , die tijdens het politieonderzoek op Sint Maarten in beslag zijn genomen.
Deze boten zijn in het kader van een rechtsgeldig rechtshulpverzoek aan Sint Maarten in beslag genomen. Het hof zal enkel de boot Mercan 32 met de naam [boot 2] verbeurd verklaren, aangezien deze geheel of grotendeels uit baten van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is verkregen. De Emma 990, met de naam [boot 1] , zal worden teruggegeven aan de beslagene.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 55, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte en de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissingen ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-845026-15 onder
1. tenlastegelegde gewoontewitwassen en het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer
13-845026-15 onder 1 en in de zaak met parketnummer 13-993048-16 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-845026-15 onder 1 en in de zaak met parketnummer
13-993048-16 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
8 1.00 STK Doos inh. 8 papieren zakken verpakkingsmateriaal
14 Geld Euro waarde: € 117.500,00
-F Geld 01.01.001 [adres 3]
18 Geld Euro waarde: € 5.520
-L 001.013 [adres 5]
(aanvullende beslaglijst)
2 boot, type Mercan 32 (kvi 6)
waarde: € +/- € 50.000
hull nummer [nummer 1]
bouwjaar 2012
registratienummer [nummer 2]
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
9 1.00 DS Administratie inh. 6 ordners met originele documenten 1 ma;
15 Geld Euro waarde: € 2.860
-I 02.03.002 [adres 2]
16 Geld Euro waarde: € 400
-I 02.03.001 [adres 2]
17 Geld Euro waarde: € 240.000
-I 04.01.003.001 [adres 2].
Gelast de teruggave aan [naam 12]van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. boot, type Emma 990, (kvi 18)
hull nummer [nummer 3]
bouwjaar 2007
naam [boot 1]
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.H.G. Loyson, mr. A.M. van Amsterdam en mr. R.C.P. Haentjens, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 april 2019.
Mr. A.M. van Amsterdam is buiten staat dit arrest te ondertekenen.