Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
Euro Interbank Offered Rate. Dat is het rentetarief waartegen banken die tot het Euribor-panel behoren, leningen - gedenomineerd in euro’s en met een bepaalde looptijd - aanbieden aan andere tot dat panel behorende banken. Het 1-maands Euribor tarief is sinds het najaar van 2008 vooral gedaald.
a) standaarddocumentatie Fortis voor nieuwe Euribor-hypotheken
“de uitdrukking ‘vaste opslag’ (…) tot verwarring heeft geleid
”.De teveel aan de leningnemers in rekening gebrachte bedragen heeft ABN AMRO inmiddels gerestitueerd.
Verklaren de volgende wijzigingen te zijn overeengekomen
(…) % nominaal op jaarbasis, maandelijks achteraf te voldoen. Het rentepercentage is gebaseerd op het op dit moment geldende 1-maands euribortarief vermeerderd met een opslag, thans [1]% per jaar (…).”
De bank behoudt zich het recht voor de opslag aan te passen(onderstreping toegevoegd, hof). (…)
0,70%
9. Hoogte maandelijkse rente- en premiebetaling : EUR 471,23 rente per maand
Geldleningen met variabele rente gebaseerd op Euribor
vermeerderd met een opslag. Dit rentepercentage wordt afgerond op twee cijfers achter de komma. Het door de Schuldenaar te betalen bedrag zal bij elke rentewijziging worden herberekend onder handhaving van de looptijd.
De Bank is bevoegd de opslag te wijzigen. Over die wijziging zal zij de Schuldenaar op voorhand schriftelijk informeren.” (onderstrepingen toegevoegd, hof).
Verandering van renteperiode
4 Rente
vermeerderd met een opslag. Dit rentepercentage wordt afgerond op drie cijfers achter de komma. (…)
De Bank is bevoegd de opslag te wijzigen. Over die wijziging zult u op voorhand schriftelijk geïnformeerd worden. (onderstrepingen toegevoegd, hof)
In afwijking van het gestelde in de hypotheekakte met betrekking tot rente, extra- en algehele aflossingen gelden thans de volgende voorwaarden:
De bank mag deze opslag altijd veranderen. Dit laten wij u tevoren weten.(onderstreping toegevoegd, hof)”
Heesakkers/Voets).
Invitel).
Matei, punt 74 en 75). Op het moment dat de leningnemers een Euribor-hypotheek afsluiten weten zij niet hoe de opslag tot stand komt en is samengesteld en kunnen zij niet inschatten binnen welke bandbreedte de opslag kan bewegen. Ook is niet duidelijk wat het doel en de achtergrond van de Wijzigingsbedingen is. ABN AMRO acht het arrest
Mateiin onderhavig geval niet van toepassing omdat het wijzigingsbeding in die zaak zag op een vast rentetarief. Bij een vast rentetarief dient de consument vooraf te weten welk rentepercentage hij gedurende de looptijd zal betalen en de bank zal dat vaste rentepercentage slechts bij uitzondering mogen wijzigen. De wijzigingsbevoegdheid moet dan voldoen aan het transparantievereiste, zodat de consument de economische gevolgen van de overeenkomst kan overzien. Dat speelt echter niet bij een lening met variabele rente: daarvan weet de consument dat de rente kan wijzigen en hij kiest er dan ook bewust voor dat de economische gevolgen van de overeenkomst niet op voorhand vaststaan, aldus nog steeds ABN AMRO. De bank ziet er echter aan voorbij dat alleen ten aanzien van het variabele Euribor-tarief gezegd kan worden dat de leningnemer er bewust voor heeft gekozen dat de economische gevolgen niet op voorhand vaststaan. Dat de leningnemers ten aanzien van de opslag daar bewust voor hebben gekozen volgt niet uit de gang van zaken bij het aangaan van de Euribor-hypotheken. Over de Wijzigingsbedingen is niet onderhandeld en gesteld noch gebleken is dat de leningnemers expliciet op de Wijzigingsbedingen zijn gewezen. Bovendien heeft het Hof van Justitie in eerdere arresten over wijzigingsbedingen in vergelijkbare zin overwogen (zie HvJ EU, 21 maart 2013, ECLI:EU:C:2013:180,
RWE, punt 49; HvJ EU,
Invitel, punt 24), zodat niet valt in te zien dat voor de Wijzigingsbedingen het transparantievereiste, dat zoals gezegd ook is vastgelegd in art. 6:238 lid 2 BW, niet zou gelden. Op de bank rust derhalve de verplichting om de leningnemer vóór sluiting van de overeenkomst op duidelijke en begrijpelijke wijze te informeren over de (voornaamste) voorwaarden voor uitoefening van het recht op eenzijdige wijziging. Die verplichting is zij niet nagekomen. Dat geldt ook voor de zin “De bank is te allen tijde bevoegd het rentepercentage te wijzigen, indien de ontwikkeling van de rente op de geld- en kapitaalmarkt haar daartoe aanleiding geeft” die in de onder 3.1.12.8 genoemde leningdocumentatie is opgenomen. In de leningdocumentatie komt het woord ‘opslag’ niet voor, zodat voor de leningnemer niet duidelijk is dat met ‘rentepercentage’ niet het Euribor-tarief wordt bedoeld maar de opslag. Bovendien is het criterium ‘de ontwikkelingen van de rente op de geld- en kapitaalmarkt’ niet transparant. Het betoog van ABN AMRO dat, omdat de oorzaken voor het aanpassen van de opslag zeer divers zijn, een open formulering van de Wijzigingsbedingen onvermijdelijk is en dat een specificatie van de gronden voor wijziging en een opgave van de wijze waarop de opslag kan worden gewijzigd de leningnemer geen beter inzicht zou geven in de risico’s dat en de mate waarin de opslag kan worden gewijzigd, wat daar verder van zij, neemt niet weg dat niet voldaan is aan het transparantievereiste. Voor dit soort onvoorzienbare situaties die ABN AMRO schetst is punt 2.b), eerste alinea, in de Bijlage bij de Richtlijn opgenomen, namelijk dat ABN AMRO haar wijzigingsbevoegdheid alleen kan uitoefenen als zij zo spoedig mogelijk aan de klant daarvoor een geldige reden meedeelt. Bij die gelegenheid kan ABN AMRO, voor zover nodig, de reden voor de wijziging nader toelichten en specificeren.
Invitel, punt 28). Aan dat vereiste is, zo is hiervoor geconcludeerd, niet voldaan. Voorts is van belang dat, indien ABN AMRO de wijziging van de opslag niet was overeengekomen, zij op grond van de wettelijke regels (van aanvullend recht) van de (krediet)overeenkomst die bevoegdheid niet zou hebben, behoudens uitzonderlijke dan wel onvoorziene omstandigheden (art. 6:248 lid 2 en art. 6:258 BW). De leningnemers worden door de Wijzigingsbedingen derhalve in een juridisch minder gunstige positie geplaatst (zie HvJ 13 maart 2013, ECLI:EU:C:2013:164,
Azziz, punt 68 en HvJ 16 januari 2014, ECLI:NL:XX:2014:33,
Constructora Principado, punt 21). ABN AMRO stelt dat indien daarover afzonderlijk zou zijn onderhandeld, de leningnemers de Wijzigingsbedingen zouden hebben aanvaard, omdat het alternatief een hogere vaste renteopslag op het Euribor-tarief zou zijn geweest en de leningnemers de Euribor-hypotheek hebben gekozen vanwege het lage rentetarief. ABN AMRO ziet er echter aan voorbij dat indien over de Wijzigingsbedingen op een eerlijke en billijke wijze was onderhandeld, de leningnemers goed waren geïnformeerd over de kenmerken en gevolgen van de Wijzigingsbedingen en dat daarbij ook aan de orde was gekomen met welke percentages de opslag verhoogd zou kunnen worden en onder welke omstandigheden een wijziging aan de orde zou kunnen zijn. In dat verband is verder van belang dat ten tijde van het aangaan van de Euribor-hypotheken onzekerheid bestond over de ontwikkeling van het Euribor-tarief. In het licht daarvan heeft ABN AMRO onvoldoende toegelicht dat zij er redelijkerwijs van uit kon gaan dat de leningnemers als gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument de ongeclausuleerde Wijzigingsbedingen, zouden hebben aanvaard (zie
Azziz, punt 69,
Constructora Principado, punt 25 en HvJ 30 april 2014, ECLI:EU:C:2014:282, HvJ 30 april 2014, ECLI:EU:C:2014:282,
Kásler, punt 74).
Constructora Principado, punt 29). Het verzuim om vóór sluiting van de overeenkomst over de reden voor en de wijze van aanpassing van de opslag informatie te verstrekken kan in beginsel niet worden goedgemaakt door de omstandigheid dat de leningnemers, zoals de bank stelt, maar de stichtingen betwisten, kosteloos kunnen overstappen naar een andere bank (zie
RWE, punt 51). Die omstandigheid is pas bij punt 2.b), eerste alinea van de Bijlage aan de orde.
Bramer/Hofman Beheer). Voor de door ABN AMRO aangevoerde grond voor terughoudende toetsing, wat daar verder van zij, is derhalve geen plaats.
Constructora Principad, punt 22 en 30).
- het moet gaan om een wijziging van een rentevoet of een andere op de overeenkomst betrekking hebbende last;
- de bank moet het recht tot wijziging hebben bedongen;
- een wijziging moet geschieden op grond van een geldige reden;
- de afnemer moet zo spoedig mogelijk worden geïnformeerd;
- de afnemer heeft het recht onmiddellijk de overeenkomst op te zeggen.
fundingmixvan langlopende en kortlopende financieringsinstrumenten. In de memorie van grieven onder 28 wordt expliciet opgemerkt dat ABN AMRO de benodigde financiering aantrekt voor de bank als geheel en dat er dus geen sprake is van een soort van
back-to-backconstructie met bijvoorbeeld Euribor-hypotheken. Indien de interne kostprijsberekening leidend is, wordt echter wel primair (‘back-to-back’) uitgegaan van (de hogere liquiditeitskosten van) vijfjarige ongedekte benchmarkobligaties en niet van (de lagere liquiditeitskosten van) de
fundingmixvan kort- en langlopende financieringsinstrumenten van de bank als geheel. In de interne notitie die in april 2005 is opgesteld ten behoeve van de introductie van de Euribor-hypotheken (productie 16 bij conclusie van antwoord) is opgenomen dat ABN AMRO met de Euribor-variant de renteontwikkeling op de geldmarkt volledig volgt, dat de variabele rente van de bank op dit moment beduidend hoger is dan de nieuwe Euribor variabele rente, dat dit verschil is te verklaren door de manier van
funden, gecombineerd met de filosofie achter het rentebeleid en dat de variabele rente wordt
gefundmet een mix van kort en lang geld. Daaruit volgt dat het rentetarief bij Euribor-hypotheken (grotendeels) gebaseerd is op
fundingmet – goedkoper – kort geld. Daarnaast maakt ABN AMRO bij de berekening van de liquiditeitskosten van Euribor-hypotheken gebruik van een kostprijsmodel. De aanpassing van het model in mei 2010 heeft tot een initiële verhoging van de liquiditeitsopslag van 0,53% geleid (zie productie 47 ‘Toelichting Regulatory Profit’, onder 14 bij memorie van grieven). In de brieven ontbreekt elke verwijzing naar de hiervoor weergegeven toelichting op de opslagverhogingen.
Gutiérrez Naranjo, punt 74).
Codifis). De toepassing die het Hof van Justitie in verband met de Richtlijn aan het doeltreffendheidsbeginsel heeft gegeven duidt er niet op dat een beroep op een verjaringstermijn is uitgesloten. Art. 6:235 lid 4 jo. 3:52 1 onder d BW bepaalt dat de verjaringstermijn van de vernietigingsgrond van art. 6:233 aanhef en onder a BW begint met de aanvang van de dag volgende op die waarop een beroep het beding is gedaan. De achtergrond van het hanteren van die aanvangstermijn is dat in de meeste gevallen de wederpartij eerst op het moment dat zij met een beroep op een beding wordt geconfronteerd zich de inhoud van het beding en zijn implicaties bewust wordt. Gezien die achtergrond oordeelt het hof dat de verjaringstermijn begint te lopen op de dag nadat het voor de leningnemer kenbaar was dat de bank een beroep deed op het Wijzigingsbeding in de algemene voorwaarden. In de brief van 26 januari 2009 wordt wel meegedeeld dat de opslag met ingang van 1 februari 2009 met 0,5% wordt verhoogd, maar op grond van welke bepaling in de leningdocumentatie de bank daartoe gerechtigd is, staat niet in de brief: een verwijzing naar het in de algemene voorwaarden opgenomen Wijzigingsbeding ontbreekt. Ook het Unierechtelijk beginsel van doeltreffendheid verzet zich ertegen dat de verjaringstermijn van een oneerlijk beding aanvangt, voordat de consument met het beding bekend is. Dat betekent dat de verjaringstermijn in ieder geval na 26 januari 2009 is aangevangen, terwijl onweersproken is dat de Stichtingen kort na hun oprichting in mei 2012 en vele individuele participanten tijdig stuitingshandelingen hebben verricht. De feitelijke aanvangsdatum zal van de individuele omstandigheden van een leningnemer afhankelijk zijn. Mede gezien het vorenstaande is het hof van oordeel dat het verweer dat de rechtsvordering is verjaard, speelt op individueel niveau en door de bank zal kunnen worden gevoerd in individuele zaken, nadat deze procedure is afgerond en de individuele benadeelden een vordering uit onverschuldigde betaling instellen. Het hof wijst in dat verband ook naar het bestreden vonnis onder 5.28 alwaar de rechtbank overweegt dat de vordering tot veroordeling van ABN AMRO tot restitutie van het onverschuldigd betaalde vermeerderd met rente wordt afgewezen (onder meer) omdat zich bij de beoordeling van dat onderdeel van de vordering immers ook rechts- en feitelijke vragen voordoen die per leningnemer moeten worden beantwoord.