Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede en het derde middel
4.Beslissing
3 december 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 december 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van groepsbelediging, omdat zij op 19 augustus 2016 in het centrum van Eindhoven had geroepen: 'Moslims are terrorists'. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over wanneer een uitlating als beledigend kan worden beschouwd, met name in het kader van artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht. Dit artikel vereist dat de uitlating onmiskenbaar betrekking heeft op een bepaalde groep mensen die door hun godsdienst wordt gekenmerkt.
De Hoge Raad oordeelt dat de uitlating van de verdachte beledigend is, omdat deze de strekking heeft om moslims in een kwaad daglicht te stellen. De context van de uitlating en de vraag of deze bijdraagt aan een maatschappelijk debat of artistieke expressie, zijn ook in overweging genomen. Het Hof had geoordeeld dat de uitlating geen bijdrage leverde aan enig maatschappelijk debat en dat deze niet als artistieke expressie kon worden gekwalificeerd. De Hoge Raad bevestigt dat het Hof niet onjuist heeft geoordeeld en dat de bewezenverklaring toereikend gemotiveerd is.
De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, waarbij wordt opgemerkt dat de vrijheid van meningsuiting niet absoluut is en dat een veroordeling voor groepsbelediging een gerechtvaardigde beperking kan zijn. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de context van uitlatingen te beoordelen en de impact ervan op de betrokken groep.