ECLI:NL:GHAMS:2022:2744

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 september 2022
Publicatiedatum
23 september 2022
Zaaknummer
23-001499-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van een bevolkingsgroep door middel van een afbeelding van de Israëlische vlag

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van opzettelijke belediging van een groep mensen, specifiek Joden, wegens hun ras. Dit naar aanleiding van een incident op 7 juni 2018, waarbij de verdachte een afbeelding van de Israëlische vlag toonde, waarin de davidster was vervangen door een kakkerlak. De verdediging stelde dat de afbeelding kritiek uitte op het beleid van de staat Israël en dat de vervolging niet-ontvankelijk moest worden verklaard. Het openbaar ministerie betoogde echter dat de afbeelding beledigend was en dat de vervolging gerechtvaardigd was. Het hof oordeelde dat de uiting van de verdachte, gezien de context en de historische achtergrond, onmiskenbaar beledigend was voor de Joodse gemeenschap. Het hof verwierp het verweer van de verdediging en verklaarde het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging. De verdachte werd schuldig bevonden aan groepsbelediging en kreeg een geldboete van €350,00 opgelegd, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 7 dagen. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001499-21
datum uitspraak: 23 september 2022
TEGENSPRAAK (verdachte met raadsman verschenen)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 mei 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-023992-20 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1956,
adres: [adres01]

Onderzoek van de strafzaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
9 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, zijn raadsman en de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep, kort samengevat, aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat, na de gemotiveerde vrijspraak door de rechtbank, met voortzetting van de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. Het voortzetten van de vervolging van de verdachte vormt een schending van het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging en is onverenigbaar met de beginselen van een goede procesorde, in het bijzonder het verbod op willekeur.
De raadsman heeft ter onderbouwing van dit betoog aangevoerd dat de verdachte met zijn afbeelding van een kakkerlak in plaats van een davidster op de Israëlische vlag (hierna ook: de kakkerlakvlag) kritiek heeft geuit op het niet-naleven van het internationaal publiekrecht door de staat Israël en op de mensenrechtensituatie in de door Israël bezette Palestijnse gebieden. Het Israël-Palestinaconflict is onmiskenbaar een ‘debate of general interest’, zodat uitingen in dit debat in hoge mate worden beschermd door de vrijheid van meningsuiting. De verdachte is gestopt met het gebruik van de kakkerlakvlag, omdat de politie hem heeft meegedeeld dat dit strafbaar was. De verdachte uit al jaren publiekelijk Israëlkritiek en is niet antisemitisch.
Voorts wordt de aangifte van [benadeelde partij01] niet ondersteund of gedragen door anderen of Joodse belangenorganisaties. De aangever handelt volgens de IHRA-werkdefinitie van antisemitisme, waarmee vormen van Israëlkritiek ten onrechte tot antisemitisme worden bestempeld.
Het doorzetten van de vervolging van de verdachte is niet opportuun nu de rechtbank heeft geoordeeld dat de uiting niet strafbaar was. De uiting van de verdachte is bezien in haar context vatbaar voor één interpretatie. De davidster symboliseert in de vlag van Israël nadrukkelijk de staat Israël. De davidster staat symbool voor het Joodse geloof en de staat Israël. De staat Israël vertegenwoordigt niet alleen Joden. Iedere manipulatie van een landsvlag is gericht op de desbetreffende staat en niet op (een deel van) de bevolking van die staat.
Daar komt bij dat het, gezien het grote belang van de vrijheid van meningsuiting, in het algemeen zeer onwenselijk is als de inzet van het strafrecht het maatschappelijk debat bemoeilijkt.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal is van oordeel dat nu de davidster, het symbool van het Joodse volk, op de door de verdachte gebruikte afbeelding is vervangen door een kakkerlak er onmiskenbaar sprake is van belediging van een bevolkingsgroep, zijnde de (Israëlische) Joden wegens hun ras. Met het tonen van de kakkerlakvlag zijn grenzen overschreden en daarom is de strafvervolging van de verdachte voortgezet en hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank.
Juridisch kader
Het hof stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, Sv aan het openbaar ministerie de bevoegdheid is toegekend om zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek strafvervolging moet plaatsvinden. Het openbaar ministerie heeft een ruime discretionaire bevoegdheid om te beslissen of een verdachte moet worden vervolgd. Deze vervolgingsbeslissing leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet ontvankelijk-verklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met de beginselen van een goede procesorde.
Zo’n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet, terwijl geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen, dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur.
Oordeel hof
Beslisbevoegde leden van het openbaar ministerie hebben geoordeeld dat er een dringende maatschappelijke noodzaak bestond tot vervolging en, na de vrijspraak door de rechtbank, tot verdere vervolging van de verdachte. Dat oordeel kan de zojuist genoemde toets doorstaan. Niet kan worden gezegd dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen, dat met voortzetting van de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. Het hof wijst er daarbij op dat de verdachte naar zijn zeggen met grote regelmaat demonstreert op de Dam, midden in het drukke centrum van Amsterdam, omdat hij daar veel mensen bereikt. Daarbij komt dat naar het oordeel van het openbaar ministerie sprake is van een ernstig grievende uitlating en deze zaak, omdat het gaat om een uitlating in de vorm van een tekstloze afbeelding waarvan de interpretatie door het openbaar ministerie en de verdediging uiteenloopt, betekenis kan hebben voor de nadere vormgeving van de grenzen van de vrijheid van meningsuiting.
Het hof verwerpt het door de raadsman gevoerde verweer en acht het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.

Tenlastelegging

Gelet op de door de rechtbank ter terechtzitting van 30 april 2021 toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 7 juni 2018 te Amsterdam, zich in het openbaar bij afbeelding opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten joden en/of Israëliërs wegens hun ras en/of godsdienst, door in het openbaar een bord te tonen met daarop de afbeelding van een blauwe kakkerlak met twee horizontale blauwe strepen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Toetsingskader

De tenlastelegging is toegesneden op artikel 137c, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (Sr). Deze bepaling luidt als volgt:
“Hij die zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, opzettelijk beledigend uitlaat over een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.”
In zijn rechtspraak heeft de Hoge Raad het volgende toetsingskader ontwikkeld, zoals verwoord in zijn beslissing HR 3 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1816.
“2.4.1 (…) Een uitlating kan als beledigend worden beschouwd wanneer zij de strekking heeft een ander bij het publiek in een ongunstig daglicht te stellen en hem aan te randen in zijn eer en goede naam. Het oordeel dat daarvan sprake is, zal bij een uitlating die in het algemeen op zichzelf niet beledigend is, afhangen van de context waarin de uitlating is gedaan (vgl. HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ9796).
2.4.2 In het licht van de geschiedenis van de totstandkoming van art. 137c Sr moet worden aangenomen dat het beledigen van een groep mensen wegens hun godsdienst alleen onder art. 137c Sr valt als men de mensen, behorend tot die groep, collectief treft in hetgeen voor die groep kenmerkend is, namelijk in hun godsdienst, en men hen beledigt juist omdat zij van dat geloof zijn. Vereist is dat de uitlating onmiskenbaar betrekking heeft op een bepaalde groep mensen die door hun godsdienst wordt gekenmerkt en zich daardoor onderscheidt van anderen (vgl. HR 10 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BF0655).
2.4.3 Het, onder meer in art. 10 EVRM gegarandeerde, recht op vrijheid van meningsuiting staat aan een strafrechtelijke veroordeling ter zake van groepsbelediging in de zin van art. 137c Sr niet in de weg indien zo een veroordeling een op grond van art. 10, tweede lid, EVRM toegelaten - te weten een bij de wet voorziene, een gerechtvaardigd doel dienende en daartoe een in een democratische samenleving noodzakelijke - beperking van de vrijheid van meningsuiting vormt. Bij de beoordeling van een uitlating in verband met de strafbaarheid daarvan wegens groepsbelediging in de zin van voormelde wettelijke bepaling, dient acht te worden geslagen op de bewoordingen van die uitlating alsmede op de context waarin zij is gedaan. Daarbij dient onder ogen te worden gezien of de gewraakte uitlating een bijdrage kan leveren aan het publiek debat of een uiting is van artistieke expressie. Tevens dient onder ogen te worden gezien of de uitlating in dat verband niet onnodig grievend is (vgl. HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3583).”

Bewijsvoering en bespreking van gevoerde bewijsverweren

Verweren
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van zijn pleitnota aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde, omdat zijn uiting niet was gericht op een groep mensen, zoals bedoeld in artikel 137c Sr. Hij heeft zich niet beledigend uitgelaten over Joden en/of Israëliërs, maar kritiek geuit op de staat Israël in de context van het debat over Palestina en Israël.
De gewraakte uiting van de verdachte is niet onmiskenbaar gericht tegen een groep mensen wegens hun ras en/of godsdienst. De verdachte uitte met de kakkerlakvlag uitsluitend kritiek op het niet-naleven van het internationaal publiekrecht door de staat Israël en op de mensenrechtensituatie in de door Israël bezette Palestijnse gebieden. Dit wordt bevestigd door de context van de uiting, omdat de overige uitingen van de verdachte eveneens uitdrukkelijk de politiek van de staat Israël als enig onderwerp hadden. Met de door de verdachte bewerkte kakkerlakvlag wordt niets ten nadele uitgedrukt over het ras of de religie van Joden of Israëliërs. De staat Israël bevat vele bevolkingsgroepen en religieuze groepen. Bovendien zijn Joden niet een ras. De davidster kan niet als symbool van ‘de Joden’ worden aangemerkt, maar als symbool van de staat Israël. Daarnaast symboliseert de davidster het Joodse geloof en dus niet de personen die dat geloof belijden. Dat de verdachte zijn uiting expliciet en uitsluitend richtte op de staat Israël en/of haar regering blijkt uit het feit dat hij het symbool van het land – de nationale vlag – artistiek had bewerkt. Derhalve dient de verdachte te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.
De feiten die het hof zijn beoordeling ten grondslag legt
Uit de stukken van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken blijkt dat de verdachte op 7 juni 2018 in het centrum van Amsterdam heeft gedemonstreerd. Daarbij zat hij op zijn scootmobiel met daarop bevestigd bordjes met daarop onder meer de teksten “Free Palestine”, “Boycott Israel” en “Zionism = Fascism by Anti-Semites who claim to be Jewish”. De verdachte voerde ook een aan zijn scootmobiel bevestigde hengel mee met daaraan een Palestijnse vlag en had hij een petje op met daarop de tekst “Free Palestine”. De verdachte wilde op deze manier aandacht vragen voor het onrecht dat de staat Israël de Palestijnen aandoet. In de marge van deze demonstratie heeft de verdachte op enig moment, in het openbaar een afbeelding getoond van een Israëlische vlag waarin de davidster is vervangen door een grote blauwe kakkerlak. Deze afbeelding vormde geen vast onderdeel van de uitingen tijdens de demonstratie van de verdachte. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij deze afbeelding in zijn tas had zitten. Alleen als personen met een tegengesteld standpunt voor de verdachte – vaak als groep – hinderlijk werden, haalde hij deze afbeelding uit zijn tas en toonde hij die aan deze personen. De verdachte wilde hiermee tegenover deze personen zijn standpunt benadrukken en hen naar zijn zeggen ‘een fuck-you geven’. [1]
[benadeelde partij01] heeft deze afbeelding gezien en heeft aangifte gedaan. Hij heeft daarbij uiteengezet dat hij zich als iemand van Joodse afkomst, wiens grootouders in de Tweede Wereldoorlog zijn vermoord, gekwetst voelt door de afbeelding van de Israëlische vlag waarbij de davidster is vervangen door een kakkerlak. Hij verstaat deze uitlating kort gezegd als: “Joden zijn ongedierte dat verdelgd moet worden”. [2]
Ter terechtzitting van 9 september 2022 is door het hof aan de orde gesteld dat volgens Van Dale’s woordenboek, een algemeen toegankelijke bron, de davidster een ‘symbool van het Joodse volk’ is.
Beoordeling door het hof
De afbeelding die de verdachte in het openbaar heeft getoond waarin de davidster is vervangen door een grote kakkerlak roept evident (ook) de associatie op: leden van het Joodse volk zijn kakkerlakken. Die associatie wordt mede opgeroepen door de algemeen bekende historische achtergrond van de Tweede Wereldoorlog waarin miljoenen Joden (ook velen uit Amsterdam) hun Joods zijn zichtbaar moesten maken door het dragen van een jodenster, afgeleid van de davidster, en vervolgens in Duitse concentratiekampen zijn omgebracht, als waren zij ongedierte. Die historische context maakt de uiting des te meer grievend. De uitlating van de verdachte is aldus onmiskenbaar gericht op een bepaalde groep mensen, te weten de leden van het Joodse volk. Zij heeft de strekking die groep mensen in een ongunstig daglicht te stellen en hen aan te randen in hun eer en goede naam wegens hun ras. Daarbij wordt de term ras uit artikel 137c Sr verstaan in de ruime betekenis die daaraan moet worden toegekend.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de uiting van de verdachte, verstaan als: leden van het Joodse volk zijn kakkerlakken, groepsbelediging oplevert, terwijl die uiting geen artistieke expressie inhoudt noch een bijdrage kan leveren aan enig maatschappelijk debat.
Dat ook een interpretatie van de afbeelding denkbaar is waarbij kan worden betoogd dat deze betrekking heeft op de staat Israël en zijn beleid, doet niet af aan de voormelde associatie die de afbeelding evident oproept. De verdachte heeft, door de afbeelding onder de genoemde omstandigheden te tonen, in de marge van zijn demonstratie met de bedoeling opponenten ‘een fuck-you te geven’, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze afbeelding zou worden begrepen als ‘leden van het Joodse volk zijn kakkerlakken’ en heeft hij zich dus schuldig gemaakt aan voorwaardelijk opzettelijke groepsbelediging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 7 juni 2018 te Amsterdam, zich in het openbaar bij afbeelding opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten Joden wegens hun ras, door in het openbaar een bord te tonen met daarop de afbeelding van een blauwe kakkerlak met twee horizontale blauwe strepen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, waarnaar is verwezen in de voetnoten bij de voormelde overwegingen betreffende het bewijs en de gevoerde verweren.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De raadsman heeft onder verwijzing naar de hiervoor besproken bewijsverweren, kort samengevat, aangevoerd dat strafrechtelijke sanctionering een ontoelaatbare inbreuk op de door artikel 10 EVRM beschermde vrijheid van expressie van de verdachte vormt en/of niet proportioneel is voor wat betreft het daarmee te bereiken doel. Derhalve dient de verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof ziet onder ogen dat de veroordeling van de verdachte een beperking oplevert van het recht van de verdachte op vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10, eerste lid, EVRM. Die inbreuk is echter bij wet voorzien, te weten in de strafbepaling van artikel 137c Sr. Voorts is het hof van oordeel dat die beperking noodzakelijk is in een democratische samenleving ter bescherming van de eer en goede naam van Joodse mensen. Dat de verdachte zijn uiting heeft gedaan in de marge van een demonstratie waarin hij het beleid van de staat Israël aan de orde wil de stellen, leidt niet tot een ander oordeel. De strafvervolging van de verdachte ter zake van deze concrete uiting (de kakkerlakvlag) doet geen afbreuk aan de overige mogelijkheden voor de verdachte om de aandacht te vestigen op het beleid van de staat Israël en om een bijdrage te leveren aan het maatschappelijk debat daarover.
Ook gelet op de hoogte van de op te leggen straf – in relatie tot het maximum van één jaar gevangenisstraf dat ter zake van het misdrijf van artikel 137c, eerste lid, Sr kan worden opgelegd – is het hof van oordeel dat de beperking van het recht van de verdachte op vrijheid van meningsuiting niet in strijd is met artikel 10 EVRM. Derhalve verwerpt het hof het gevoerde verweer.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
zich in het openbaar bij afbeelding opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte na bewezenverklaring van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 350,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 7 dagen, waarvan € 200,00 voorwaardelijk, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen, met een proeftijd voor de duur van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzettelijke belediging van een groep mensen, Joden, wegens hun ras. Hij heeft publiekelijk een afbeelding van de Israëlische vlag getoond, waarin de blauwe davidster was vervangen door een blauwe kakkerlak. Dit kan door leden van het Joodse volk als ernstig grievend worden ervaren. Het hof rekent dit de verdachte aan.
In het voordeel van de verdachte houdt het hof rekening met het feit dat hij, blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 augustus 2022, niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk is veroordeeld. Voorts zijn inmiddels ruim vier jaren verstreken sinds de verdachte de strafbare afbeelding heeft getoond. Daarnaast heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard de kakkerlakvlag vanaf oktober 2018 niet meer te hebben gebruikt. Hoewel in beginsel een onvoorwaardelijke geldboete in de rede zou hebben gelegen, ziet het hof, alles afwegende, en rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop, aanleiding de boete geheel voorwaardelijk op te leggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 280,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade tot aan de dag van algehele voldoening en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte. Daarnaast heeft de benadeelde partij vergoeding gevorderd van € 1.452,00 aan proceskosten.
De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering en vergoeding van de proceskosten.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, nu niet voldaan is aan het vereiste van rechtstreekse schade en de immateriële schade niet voldoende is onderbouwd.
De raadsman heeft in geval van bewezenverklaring bepleit dat geen rechtstreekse schade aan de benadeelde partij is toegebracht en heeft verzocht de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren dan wel de vordering af te wijzen. Tenslotte heeft de raadsman verzocht de vordering tot vergoeding van de proceskosten af te wijzen, nu deze niet is onderbouwd en onredelijk is.
Het hof stelt vast dat de benadeelde partij als aanhanger van een tegengesteld standpunt de demonstratie van de verdachte heeft opgezocht en dat het hem er daarbij ook om te doen was de verdachte te betrappen op te ver gaande uitlatingen. Ter terechtzitting heeft het hof de indruk gekregen dat de benadeelde partij geharnast tegenover de verdachte staat. Toen de benadeelde partij ter terechtzitting het woord kreeg om zijn vordering toe te lichten, schold hij de verdachte direct uit voor antisemiet en Jodenhater. Dat de benadeelde partij daadwerkelijk op geld waardeerbare schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag, acht het hof mede tegen deze achtergrond ontoereikend gemotiveerd. De vordering wordt daarom in zoverre afgewezen. Het hof zal bepalen dat de benadeelde partij en de verdachte elk hun eigen kosten dragen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 137c van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01] tot schadevergoeding af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. M.L.M. van der Voet en mr. A.M.M.E. Doekes-Beijnes, in tegenwoordigheid van mr. D. Zeiss, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
23 september 2022.
Mrs. M.L.M. van der Voet en A.M.M.E. Doekes-Beijnes zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 9 september 2022.
2.Een in de wettelijke vorm door een bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal van aangifte, doorgenummerde bladzijden 1-3 van het politiedossier, met fotobijlagen.