Uitspraak
1.Geding in cassatie
De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 maart 2018 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een verdachte, geboren in 1986. Het beroep was ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 29 april 2016. De verdachte heeft geen middelen van cassatie ingediend, wat betekent dat er geen argumenten zijn aangevoerd om het eerdere oordeel van het hof te herzien. De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep, omdat de verdachte niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend. Dit is in strijd met artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de verdachte niet kan worden ontvangen in het beroep, wat betekent dat het beroep niet verder in behandeling wordt genomen. De uitspraak is gedaan door de vice-president J. de Hullu, samen met de raadsheren M.T. Boerlage en A.E.M. Röttgering, en is openbaar uitgesproken tijdens de zitting op 20 maart 2018.