Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
2 juli 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 29 april 2016, waarin een klaagschrift van de klager, die teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen verzocht, ongegrond is verklaard. De in beslag genomen voorwerpen omvatten een geldbedrag van € 1.250,-, twee blokken goud en twee horloges die onder een verdachte zijn inbeslaggenomen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de voorwerpen in de strafzaak tegen de verdachte bij arrest van het Gerechtshof verbeurd zijn verklaard. Dit arrest is in cassatie onbestreden gebleven.
Het procesverloop in de strafzaak is van belang voor de beoordeling van het cassatieberoep. De Rechtbank Noord-Holland had eerder de voorwerpen verbeurd verklaard, en het Gerechtshof bevestigde deze beslissing. De Hoge Raad had in een eerdere uitspraak de beslissing van het Gerechtshof vernietigd en de zaak terugverwezen, maar na deze terugverwijzing was er nog geen nieuw arrest gewezen. Dit betekent dat de eerdere beslissing van de Rechtbank nog steeds van kracht is.
De Hoge Raad oordeelt dat de klager, die teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen heeft verzocht, geen belang meer heeft bij het beroep tegen de beschikking van het Gerechtshof, omdat de beslissing omtrent het beslag in de strafzaak tegen de verdachte al is genomen. De klager wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep. De beslissing van de Hoge Raad is gegeven op 2 juli 2019, en de zaak is behandeld door de vice-president en twee raadsheren.