Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
20 november 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 20 februari 2017 is gewezen in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1990. De verdachte is in deze zaak aangeklaagd voor het voorhanden hebben van twee semi-automatische pistolen en munitie, wat in strijd is met artikel 26, lid 1 van de Wet Wapens en Munitie (WWM). De verdediging heeft een middel van cassatie voorgesteld, dat is ingediend door D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), er geen nadere motivering nodig is, omdat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de zaak niet verder in behandeling neemt en het beroep verwerpt.
De uitspraak is gedaan op 20 november 2018 door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.L.J. van Strien, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz. De uitspraak vond plaats tijdens een openbare terechtzitting.